Deze canon is mogelijk gemaakt door de volgende maatschappelijke aandeelhouders:
Verwante vensters
1984Elektronische welzijnswerker Digitalisering van hulpverlening
De komst van de 'personal computer' bracht die technologie ook dichter bij het sociaal werk. Dat ging niet van harte, de kille zakelijke technologie stond symbool voor alles wat de sector verafschuwde. Op 12 december 1984 kopte de Volkskrant 'Welzijnswerk nog huiverig voor werken met computer'. Argumenten als bescherming van de privacy en bewaking van de warme intermenselijke contacten werden gehanteerd om de technologie buiten te houden. De 'elektroniese welzijnswerker' hield niet zo van technologie, dat bleek wel op een eerste studiedag over dit thema in november 1984, en het verslagboek daarover van Marge. Men waarschuwde er voor “verzamelwoede naar allerlei informatie” (p. 62) en “een technologie die ons voortdurend aan een nauwelijks te verdragen zichtbaarheid onderwerpt” (p. 55), niet onbelangrijke waarschuwingen in een periode dat men sociaal werk telbaar wilde maken. Albert Visser (Hogeschool Utrecht) was één van de weinige sprekers met een wat optimistischer beeld over computers en sociaal werk. Samen met Herman van Lieshout (Fontys hogescholen) heeft hij vanuit het hoger sociaal-agogisch onderwijs steeds geijverd voor zinvolle toepassingen van ict in sociaal werk.
Snel waren er meer mensen in de sector die technologie het voordeel van de twijfel gaven, voldoende om in 1987 een eerste WELCOM congres te organiseren in Bussum: WELzijn ontmoet COMputers. Later volgde WELCOM 2 (in 1989, weer Bussum) en WELCOM 3 (in 1993, Maastricht). Toepassingen werden gezocht op het vlak van adviessystemen (bv. ADDI, Advies door directe infromatie), registratiesystemen (bv. REGI, SOKA, ORKA, ...) en gemeenschapsinformatiesystemen (bv. MIP in Limburg).
Momenteel zijn de moderne varianten van deze voorlopers nog zichtbaar in bv. online hulpverlening bij het algemeen maatschappelijk werk of het digitale WMO-loket dat vele gemeenten uitbouwen. Gevolg is wel dat er steeds meer professionele tijd achter het beeldscherm doorgebracht wordt.
In de jaren negentig veranderde zowel de informatietechnologie als de relatie daarvan met sociaal werk grondig. De technologie werd gebruiksvriendelijker, goedkoper en vooral krachtiger door het gebruik van internet. De relatie met sociaal werk veranderde op twee punten. Enerzijds was er de angst voor een digitale kloof, waarbij bezit en toegang tot nieuwe media een grondslag zou kunnen zijn voor een nieuwe maatschappelijke tweedeling. Digitale trapveldjes schoten als paddenstoelen uit de grond en democratiseerden toegang. Anderzijds was er aandacht voor wat de burger zelf in sociaal opzicht kon doen met technologie. Die stond immers al lang niet meer alleen op kantoor, maar ook thuis. Zakelijk gebruik was al lang niet meer dominant, het fun-element van technologie lag hoger dan de ernstige toepassingen. Daarom ging aandacht naar wat websites in de wijk of andere ‘communities’ konden betekenen voor sociaal kapitaal en empowerment van individuen en groepen. Met de komst van het zogenaamde web 2.0 komt daar de rol van de burger als informatieproducent bij: bloggen, twitter, facebook e.d. worden populaire toepassingen.
Hoewel de digitale kloof er nu helemaal anders uitziet en sociale toepassingen van ict gemeengoed geworden zijn, is er nog bijzondere aandacht nodig voor de toegankelijkheid van technologie voor mensen met een functiebeperking, vooral slechtzienden. Nog te dikwijls worden websites zodanig gemaakt dat toegang voor hen niet evident is.
Een tweede aandachtspunt blijft de relatie tussen informatietechnologie en bureaucratie. Computers creëren het beeld dat alles tot vele cijfers na de komma beheersbaar is, en dat leidt nogal eens tot een formulierendictatuur. Daarvoor waarschuwde Marge in 1984 al.
Publicatiedatum: 07-06-2009
Datum laatste wijziging :11-12-2015
Auteur(s): Jan Steyaert,