1875 De disciplinering van de dood ...en de toegenomen levensverwachting |
|
Eeuwenlang was Europa dunbevolkt en was de dood alomtegenwoordig. De beeldende kunsten op het einde van de middeleeuwen tonen die hardheid, bijvoorbeeld in illustraties bij De triomf van de dood van Francesco Petrarca of in de schilderijen van Jheronymus Bosch of Pieter Bruegel. Vanaf de negentiende eeuw veranderden leven en dood echter grondig. In 1800 woonden er ongeveer 2 miljoen mensen in Nederland. Vandaag zitten we ruim over de 17 miljoen. Dat is niet alleen een kwantitatieve verandering van 15 miljoen inwoners extra, maar heeft ook demografische consequenties. Zo is de bevolkingsdichtheid fors toegenomen. Logisch, als je met meer mensen op eenzelfde oppervlakte woont. Stilte is een zeldzaam iets geworden in Nederland. Ook de diversiteit van de bevolking is toegenomen. Niet alleen de bevolking is de afgelopen eeuwen gewijzigd, ook het levenseinde ziet er nu heel anders uit dan in bijvoorbeeld 1800 of 1900. Natuurlijk komt iedereen een keer te overlijden. Dat is nog altijd een zekerheid, we zijn de dood nog niet te slim af! Dat kan alleen in fictie, zoals in het meesterlijke Alle mensen zijn sterfelijk van Simone de Beauvoir (1946, vertaling 1982). Maar binnen de zekerheid van de dood is er heel wat veranderd. Zo komt de dood gemiddeld op steeds hogere leeftijd. Begin negentiende eeuw lag de levensverwachting onder de veertig jaar. Voor wie nu geboren wordt ligt die op ongeveer tachtig voor mannen en 84 voor vrouwen. Die ontwikkelingen leiden tot uit¬spraken zoals ‘De eerste vrouw die 150 wordt, is nu al geboren’ en ‘Honderdjarigen zullen geen uitzondering meer vormen’. Zo ver zijn we nu nog niet, al deed Hennie van Andel-Schipper (1890- 2005) het als oudste Nederlandse burger met 115 lang niet slecht. Jeanne Calment deed het in Frankrijk nog beter, ze bereikte de leeftijd van 122! Tot ongeveer midden twintigste eeuw steeg de levensverwachting vooral door het verbeteren van de hygiëne, de toepassing van antibiotica en het terugdringen van de kindersterfte. Nadien zorgde een betere gezondheid op hogere leeftijd voor verdere stijging van de levensverwachting. De Leidse hoogleraar Rudi Westendorp ziet die ontwikkeling richting toekomst nog belangrijker worden: we worden steeds ouder zonder oud te zijn. Elke week krijgen we er een weekend levensverwachting bij! Door deze ontwikkeling daalt ook het sterftecijfer, het aantal jaarlijkse overlijdens per duizend inwoners. Dat lag bij het begin van de negentiende eeuw op ruim dertig per duizend. Het jaar 1875 wordt gezien als kantelpunt waarop een duidelijke daling inzet. Een aantal ontwikkelingen maken dat vanaf dan de gezondheidstoestand fors en aanhoudend verbetert. Vandaag kent Nederland een sterftecijfer van ongeveer 8,3 (cijfer voor 2014). Dat is lager dan het Europese gemiddelde. Er is niet alleen sprake van een daling, ook de oorzaken van overlijden veranderden grondig. Een mislukte (aardappel)oogst zoals in 1845 leidde tot honger en vroegtijdig overlijden. In de negentiende eeuw en zelfs begin twintigste eeuw waren er met enige regelmaat epidemieën (cholera, pokken, Spaanse griep). Infectieziekten (zoals difterie en polio) waren alomtegenwoordig. Niet verwonderlijk, steden waren lange tijd een Koninkrijk vol sloppen (naar het bekende boek van Auke van der Woud over achterbuurten en vuil in Nederlandse steden in de negentiende eeuw). Door aanleg van een leidingnetwerk voor drinkwater en de bouw van riolen werden deze doodsoorzaken teruggedrongen. Ook vooruitgang in de gezondheidszorg (bijvoorbeeld vaccinaties, de uitvinding van penicilline) droeg bij aan de stijgende levensverwachting. Nieuwe doodsoorzaken namen echter hun plaats in: kanker en aandoeningen van hart- en bloedvaten. Als gevolg van deze ontwikkelingen is er steeds meer sprake van een aangekondigde dood. Van de ongeveer 140.000 overlijdens elk jaar in Nederland komt ongeveer nog één derde onverwachts (ongeval, hartaanval). Bij twee op drie overlijdens is er dus vooraf een besef dat het einde nabij is. Kanker en hart- en vaataandoeningen vormen nu de belangrijkste doodsoorzaken. Dit bracht ook met zich mee dat het sterven geïnstitutionaliseerd werd. De dood is niet meer alomtegenwoordig, maar vooral te vinden in plaatsen van zorg: ziekenhuizen, verpleeghuizen en hospices. Dat plaatst de gezondheidszorg voor een geweldig dilemma. Ze zetten veel kennis en mensen in om ons voor de dood te behoeden en in goede gezondheid te laten leven. In elk ziekenhuis spelen zich heroïsche situaties af voor het behoud van leven. Maar wat als de dood onafwendbaar is? Lang keerde de gezondheidszorg dit de rug toe. Door de disciplinering van de dood kon dat niet langer en ontstond er nood aan en ruimte voor palliatieve zorg. Pioniers zoals Elisabeth Kübler-Ross, Cicely Saunders en Balfour Mount gaven ons daarvoor de nodige taal- en denkkaders. | |