2002 Euthanasie en / of palliatieve zorg Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding |
|
Meer dan zeshonderd keer namen Kamerleden en ministers de woorden ‘palliatieve zorg’ in de mond tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. Het debat begon op 21 november 2000 en duurde twee dagen. Het was, zoals vrijwel alle politici in hun slotbeschouwing opmerkten, een ‘waardig en oprecht’ debat, waarin respectvol werd omgegaan met fundamentele meningsverschillen.
In die meningsverschillen speelde de palliatieve zorg een belangrijke rol. Op een principiële manier, vooral verwoord door de kleinere christelijke partijen, die ervan overtuigd waren (en zijn) dat als de palliatieve zorg optimaal zou zijn, de behoefte aan euthanasie zou verdwijnen. Andere partijen, zoals het CDA en de SP, toonden zich in dit opzicht wat minder stellig, maar meenden dat er de laatste jaren in de palliatieve zorg weliswaar goede vooruitgang was geboekt, maar dat die verbetering vooralsnog onvoldoende was om mensen die ‘ondraaglijk en uitzichtloos lijden’ ook echt een alternatief te bieden. In die context vonden zij het wetsvoorstel onverantwoord, omdat het de mogelijkheid opende dat mensen voor euthanasie kozen om niet onderworpen te worden aan ondermaatse zorg of omdat ze hun naasten niet wilden belasten.
Volksgezondheidsminister Borst, die samen met haar collega van Justitie Korthals destijds het wetsvoorstel verdedigde, vond die koppeling te ver gaan. Zij herinnerde het parlement eraan dat slechts een derde van alle verzoeken tot actieve levensbeëindiging werd ingewilligd en dat deze praktijk uitwees dat er bepaald niet lichtzinnig werd gehandeld. De wet wilde meer ruimte maken voor het zelfbeschikkingsrecht van de patiënt en de handelingsmogelijkheden van de arts. Door de wet is de arts, als hij voldoet aan een euthanasieverzoek van een heel ernstige zieke patiënt, niet langer strafbaar indien hij daarbij de uiterste zorgvuldigheid in acht neemt.
Natuurlijk, zo hield Borst de Kamer voor, is palliatieve zorg van groot belang, precies de reden waarom de regering de ontwikkeling ervan aan het stimuleren was. Maar het gaf volgens de minister geen pas om een tegenstelling ‘of euthanasie, of palliatieve zorg’ te suggereren. Voor de minister waren euthanasie en palliatieve zorg eerder mogelijkheden die in elkaars verlengde lagen. ‘Het kan gaan om iemand die zegt: (…) Ik wil bewust sterven. Ik ben er klaar voor. (…) Hij is toe aan het moment van inslapen, met zijn dierbaren om hem heen. In zo’n geval vind ik het reëel dat de arts dat inwilligt.’ Borst meende dat euthanasie ’een waardig sluitstuk’ zou kunnen zijn van palliatieve zorg.
Het wetsvoorstel werd uiteindelijk met 104 tegen 40 stemmen aangenomen. Een halfjaar later volgde de Eerste Kamer, die maar liefst 75.000 brieven ontving van voor- en tegenstanders, in een vergelijkbare stemverhouding (46 versus 24). Daarmee was Nederland het eerste land ter wereld dat per 1 april 2002 een wettelijk gereguleerde toepassing van euthanasie mogelijk maakte. Met het aanvaarden van het wetsvoorstel kwam er een voorlopig einde aan een discussie van meer dan dertig jaar, waarin de wetgever eigenlijk voortdurend achter juridische feiten aan had gelopen. Ook de wet die in 2001 werd aangenomen was welbeschouwd een codificatie van een praktijk die al jaren werd gedoogd.
De wet werkte ook naar behoren. Jaarlijks worden er tussen de vier- en zesduizend meldingen gedaan bij de vijf Regionale Toetsingscommissies. In 0,1 tot 0,3 procent van de gevallen voldoet de arts niet aan een van de zes zorgvuldigheidseisen. De commissie-Schnabel, die in opdracht van de regering onderzocht of de wet niet moest worden verruimd, komt in het rapport Voltooid leven tot de conclusie dat dit eigenlijk niet nodig is. Door de publieke verslaglegging is de omgang met de wettelijke zorgvuldigheidseisen steeds meer gebaseerd op gedeelde ervaringen en kennis. Het mogelijk maken van euthanasie voor (oude) mensen die ’klaar zijn met het leven’ is moeilijk in criteria te operationaliseren en kan zich heel goed onder het regime van de bestaande wet ontwikkelen. Kortom, niets veranderen, aldus de commissie in februari 2016.
De regering-Rutte/Asscher liet zich daar echter niet door overtuigen. In haar reactie op het rapport-Schnabel kondigde zij in oktober 2016 aan dat zij de wet wilde aanpassen, zodat ‘ouderen die uitzichtloos en ondraaglijk lijden zonder medische klachten onder strenge voorwaarden hulp zouden moeten krijgen om hun leven te beëindigen’. Daarmee stond het debat. De discussie verhevigde zich toen het D66-kamerlid Pia Dijkstra eind december 2016 een initiatiefwetsvoorstel ’voltooid leven’ in bij de Tweede Kamer indiende, waarmee zij mogelijk wilde maken dat mensen die 75 jaar of ouder zijn kunnen aangeven dat zij ’klaar’ zijn met het leven en er een einde aan willen maken. Daarmee werd de kwestie-voltooid leven een niet-onbelangrijk item in de campagnes voor de Tweede Kamerverkiezingen van 15 maart 2017. Een debat dat nog eens extra geprikkeld werd toen de Coöperatie Laatste Wil aankondigde haar leden te gaan wijzen op een legaal verkrijgbaar middel in poedervorm. Het ledental van de coöperatie verviervoudigde in korte tijd tot een aantal van 12.500. Maar de afgelopen jaren stapten er ook een enkele ethicus en arts op uit een van de vijf Regionale Toetsingscommissies omdat zij vonden dat euthanasie te routineus werd toegepast. Het Openbaar Ministerie kondigde aan om strenger te worden en begon begin 2018 meerdere onderzoeken tegen artsen. Met als gevolg dat artsen huiveriger werden, en voor het eerst in jaren het aantal geregistreerde euthanasieverzoeken terugliep. En het aantal geregistreerde (en niet vervolgbare) aantal gevallen van palliatieve sedatie toenam. Verpleeghuisarts Bert Keizer in de Volkskrant: ’Artsen zijn gewoon bezorgd. En dat leidt tot terughoudendheid.’ Die terughoudendheid werd niet minder toen in november 2018 voor het eerst sinds 2002 een verpleeghuisarts, Marinou Arends, werd vervolgd na het toepassen van euthanasie op een demente vrouw, die weliswaar een wilsverklaring had opgesteld maar waarbij de arts niet zorgvuldig genoeg zou hebben gehandeld. Het Openbaar Ministerie wilde met het proces helderder richtlijnen afdwingen over de vraag hoe om te gaan met euthanasie bij wilsonbekwame mensen, die eerder een euthanasieverklaring hebben opgesteld maar daar in een latere levensfase geen weet meer van hebben. De rechter bepaalde in september 2019 dat de verpleeghuisarts wel degelijk zorgvuldig had gehandeld, tot grote opluchting van de betrokken arts. Het Openbaar Ministerie ging in beroep tegen deze uitspraak, maar op 21 april 2020 bepaalde de Hoge Raad opnieuw dat de betreffende arts niet onrechtmatig gehandeld had. De arts mag dus (maar is daartoe niet verplicht) gevolg geven aan een eerder opgesteld schriftelijk verzoek tot verlenen euthanasie bij wilsonbekwame mensen met vergevorderde dementie, uiteraard met inachtname van de zorgvuldigheidsvereisten. Op 20 november 2020 pasten vervolgens ook de Regionale Toetsingscommissies het beoordelingskader zo aan dat de arts meer ruimte krijgt om tot een afgewogen oordeel te komen. Euthanasie blijft, kortom, een uiterst precaire kwestie. Eigenlijk had André Rouvoet, woordvoerder namens RPF/GPV, dit soort onenigheid in 2000 al aangekondigd. Hij meldde tijdens het Kamerdebat dat hij zich niet kon voorstellen ‘dat een onderwerp als euthanasie, het doden van een medemens, ooit een gesloten boek zal zijn en dat het de gewetens van alle mensen, in achtereenvolgende kabinetten, in de volksvertegenwoordiging en in de samenleving, met rust zal laten’. Hij was mordicus tegen de wet, en op dit punt kreeg hij gelijk. Het debat over een zelfgekozen levenseinde zal nooit eindigen. Kindereuthanasie |
|