De zwarte driehoek Rense Havinga
De zwarte driehoek
De geschiedenis van als ‘asociaal’ vervolgden 1933 – 1945

Van Gennep, Amsterdam, 2022
ISBN 9789461645531
€ 16.00
Bestellen
eerste   vorige   overzicht   volgende   laatste
Tijdelijke expositie: De Zwarte Driehoek
De geschiedenis van als ‘asociaal’ vervolgden, 1933-1945


Van 21 januari t/m 2 oktober 2022
in het Vrijheidsmuseum in Groesbeek


Daklozen, sekswerkers, alleenstaande moeders, verslaafden, kruimeldieven en langdurig werklozen: dat is slechts een greep uit de zeer diverse groep mensen die van de nationaalsocialisten het stempel ‘asociaal’ kregen en naar een concentratiekamp werden gedeporteerd. Hier waren ze herkenbaar aan een zwarte driehoek op hun kampkleding. Dit overkwam vele Duitsers, maar ook zo’n 2.700 Nederlanders. Deze vervolging was tot op heden nog nooit onderzocht. Het Vrijheidsmuseum in Groesbeek deed onderzoek en presenteert dit vanaf 21 januari 2022 in een tijdelijke expositie en met een gelijknamig, hieronder gerecenseerd boek. Voor meer informatie klik hier.



Tot 2 oktober 2022 vindt in het Vrijheidsmuseum in Groesbeek een tijdelijke expositie plaats over de vervolging van zogeheten ‘asocialen’ door de nationaalsocialisten in het Derde Rijk. Ze werden opgepakt en naar een concentratiekamp getransporteerd. Daar moesten zij op hun kampkleding een zwarte driehoek dragen, zoals joden een gele ster en homoseksuelen een roze driehoek. Dat lot trof niet alleen Duitsers, maar ook 2700 Nederlanders.
In het bij de tentoonstelling verschenen gelijknamige boek De zwarte driehoek beschrijft Rense Havinga, historicus en conservator van het Vrijheidsmuseum, hun geschiedenis. Hij beperkt zich niet tot de periode, waarin de nationaalsocialisten aan het bewind waren, maar betrekt ook de decennia ervoor en erna in zijn onderzoek. Dan blijkt, dat de behandeling van de ‘asocialen’ door de nationaalsocialisten wel excessief was, maar ook weer niet zo uitzonderlijk. Gedachten over het verwijderen van deze mensen uit de samenleving en het huisvesten en heropvoeden in speciale buurten of kampen leefden breder, ook in het sociaal werk. Sommige sociaal werkers zagen in de maatregelen van de nationaalsocialisten zelfs een gelegenheid om van lastige klanten af te komen en meldden hen dan ook actief aan.

Opbouw boek
Het boek van Havinga bestaat grofweg uit twee delen. Na een inleidend hoofdstuk beschrijft hij eerst de vervolging van asocialen in Duitsland voor, tijdens en na het bewind van de nationaalsocialisten. Daarna komt de aanpak van asocialen in Nederland aan bod, eveneens in drie perioden: voor, tijdens en na de oorlog. Het algemene geschiedverhaal wordt geregeld onderbroken door korte levensverhalen van vervolgden. Ze geven een gezicht aan de uitwerking van ontwikkelingen en beleid op concrete mensen. Letterlijk ook: bij elk levensverhaal is een foto van de betreffende persoon afgedrukt. In een slothoofdstuk maakt Havinga vergelijkingen tussen Duitsland en Nederland en probeert hij lessen te trekken voor het heden. Het boek wordt afgesloten met enige informatieve bijlagen, onder meer over het berekenen van het aantal asocialen in Nederlandse concentratiekampen en een lijst van 40 Rijksevacuatiekampen en hun verschillende functies in de loop der tijd.

Duitsland
Aan het begin van de twintigste eeuw kwam met de ontwikkeling van een stelsel van sociale zekerheid in Duitsland ook de discussie op, of ‘zwakken, asocialen en onproductieven’ moesten worden uitgesloten van steun. Het begrip ‘asociaal’ won daarbij snel aan populariteit, juist ook omdat het zo vaag en diffuus was. Ja, asociaal had te maken met afwijken van wat normaal was en met armoede en ontvangen van overheidssteun. Maar in de praktijk konden daarmee heel uiteenlopende groepen aangeduid worden, zoals daklozen, hoeren, alleenstaande moeders, grote arme gezinnen, langdurig werklozen en kinderen in de jeugdzorg.
Eind negentiende eeuw was in Europa en de VS de eugenetische beweging opgekomen, geïnspireerd door de evolutieleer van Darwin. De aanhangers van eugenese (‘goede wording’) ijverden voor het zuiver houden van de menselijke soort, door de ‘ongeschikten’ van voorplanting te weerhouden en de ‘geschikten’ ertoe aan te zetten. Het voorkomen van voortplanting werd aangeduid als negatieve eugenese, het stimuleren ervan werd positieve eugenese genoemd. In de praktijk kwam de nadruk te liggen op de negatieve eugenese, in de vorm van pleidooien voor verplichte geboortebeperking van bepaalde groepen.

Razzia’s
In Duitsland omarmden de nationaalsocialisten het eugenetisch denken en pasten dat in hun rassenleer in. Ze hadden hoge verwachtingen van het eugenetisch verbeteren van het Arische ras en het uitroeien van problemen als armoede en alcoholverslaving. De maatschappij had in hun ogen ook geen behoefte aan armenzorg. Die vergrootte slechts de overlevingskans van ‘zwakken en asocialen’. In plaats daarvan kwam de volkszorg. Het volk kon alleen gezond gehouden worden door de besten te helpen en de zwaksten te verwijderen. Alleen Arische hardwerkende armen hadden nog recht op ondersteuning via de winterhulp.
Toen Hitler in 1933 aan de macht kwam, kon dit denken worden omgezet in wetten en beleidsmaatregelen. Na een landelijke razzia in september 1933, waarbij alle bedelaars werden opgepakt, beperkte de landelijke overheid zich in de volgende jaren tot de invoering van wetten, die gedwongen sterilisatie, huwelijksverboden en opsluiting mogelijk maakten. Dat gaf op lokaal niveau ambtenaren, sociaal werkers en medewerkers van arbeidsbureaus de instrumenten om mensen tot ‘asociaal’ te verklaren. Verschillende steden zetten in die tijd eigen arbeidskampen op, waar asocialen dwangarbeid moesten verrichten.

Zwaarste dwangarbeid
Vanaf 1938 lag het initiatief weer bij de landelijke overheid. Een nieuw decreet maakte het mogelijk asocialen preventief te arresteren. Met grote razzia’s werden langdurig werklozen opgepakt en naar concentratiekampen gestuurd. Er kwamen zelfs aparte kampen voor jongens (Moringen) en meisjes (Uckermark), waar in totaal 2600 ‘minderwaardige’ kinderen zijn vastgehouden. De overlevingskans van ‘asocialen’ in de kampen was laag. Omdat ze als ‘arbeidsschuw’ werden beschouwd, moesten ze vaak de zwaarste dwangarbeid verrichten. En ook onder de bewoners van de kampen stonden de dragers van de zwarte driehoek onderaan de hierarchie. De andere gevangenen waren weinig solidair met hen. In totaal ging het om tussen de 34.000 en 70.000 vervolgden.
Na de oorlog bleef de uitsluiting voortduren. Vaak werden zij niet als oorlogsslachtoffers erkend. Pas vanaf de jaren tachtig kwamen de eerste mogelijkheden tot schadevergoeding.

Nederland
Eind negentiende eeuw had de toenemende industrialisatie geleid tot een groei van de steden en een concentratie van de allerarmsten in overvolle krottenwijken. Vanuit de burgerij werden beschavingsoffensieven opgezet om de arbeiders te verheffen tot een hoger beschavingspeil. Ook de arbeidersbeweging begon een eigen offensief om de armen te ontwikkelen tot strijdbare arbeiders. Dat had de nodige resultaten, maar de groep allerarmsten werd niet bereikt. Voor deze groep ‘ontoelaatbaren’ werden nieuwe initiatieven opgezet. Ze werden ondergebracht in speciale ‘controlewijken’, waar ze konden leren hoe ze fatsoenlijk konden wonen (Zeeburgerdorp en Asterdorp in Amsterdam, Zomerhof in Den Haag, Kerkwegcomplex in Utrecht).
In de jaren dertig deed Arie Querido onderzoek naar de gezinnen in het Zeeburgerdorp. Als fervent tegenstander van de eugenetica ontwikkelde hij een theorie, waarin ‘asocialiteit’ een gevolg was van de leefomstandigheden. Huurschulden, verwaarlozing van de woning en het veroorzaken van overlast waren de meest herkenbare symptomen van ‘onmaatschappelijkheid’. De controlewijken gingen hem nog niet ver genoeg. Hij pleitte in 1937 voor afgezonderde heropvoeding in aparte gemeenschappen ver van de stad. Die zouden er ook komen – op een onverwachte manier.

Asocialenkampen
In 1940 viel Duitsland Nederland binnen. Na het bombardement van Rotterdam was een op de acht Rotterdammers dakloos. De bewoners van de krottenwijken konden veelal niet zelf in hun netwerk een nieuw onderkomen regelen. De alleenstaanden gingen naar een noodopvangkamp in Hoek van Holland, voor de gezinnen werden noodwoningen gebouwd aan de Noorderkanaalweg, houten woningen in het Drentse Dorp, stenen woningen in het Utrechtse en Gelderse Dorp.
In 1942 moest het kamp in Hoek van Holland wijken voor de bouw van de Atlantikwall. Nu had de Rijksdienst voor Werkverruiming eind jaren dertig een groot aantal werkkampen voor werklozen gebouwd in Drenthe, Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant. Aanvankelijk had de bezetter die gebruikt om Duitse soldaten te huisvesten en vanaf januari 1942 joodse mannen. Toen die begin oktober 1942 naar Westerbork werden overgebracht en van daaruit gedeporteerd naar Auschwitz, werden 24 leeggekomen kampen ingericht voor evacués uit de kuststreek, die niet bij een gastgezin konden worden geplaatst. Al snel heetten deze Rijksevacuatiekampen de ‘asocialenkampen’.

Evacuatiekampen
De meeste kampen vielen onder commandant Diemers, de voormalig directeur van het kamp in Hoek van Holland. Hij zag hier een unieke kans om het voorstel van Querido in praktijk te brengen, zonder evenwel de intensieve psychologische begeleiding die Querido had gewild: geïsoleerde heropvoeding, bestaande uit verplichte arbeid voor de mannen en huishoudles voor de vrouwen. Kinderen gingen naar de dorpsschool of een internaat. In totaal zaten er gedurende de oorlog ongeveer 3.000 mensen in de evacuatiekampen. Het stigma drukte zwaar. Kampbewoners voelden zich niet welkom in de kerk en op de dorpsschool werden de kinderen dikwijls gepest, omdat ze ‘van het asocialenkamp’ waren. Na verloop van tijd werden de mannen opgeroepen voor de arbeidsinzet en bleven alleen de vrouwen over.
In Nederland was er geen sprake van een systematische vervolging van ‘asocialen’ op eugenetische grond door de bezetter. Maar wel werden kleine economische vergrijpen en arbeidsontduiking bestraft met deportatie naar een concentratiekamp en moest men dan de zwarte driehoek dragen. Ook vrouwen met een geslachtsziekte die werden verdacht van een seksueel contact met een Duitse soldaat konden hier terecht komen.

Zuiveren
In 1943 werden met name in het zuiden van het land razzia’s gehouden, gericht op ‘asocialen’. De nationaalsocialistische regionale politiechef Piet J. Kooijmans was de grote drijvende kracht hierachter. Hij richtte ook een preventieve politie op, die de samenleving moest zuiveren van “beroeps- en gewoontemisdadigers, souteneurs, bedelaars, landlopers, zwarthandelaren en ander gespuis”.
In totaal hebben meer dan 2.600 Nederlanders als ‘asociaal’ in een concentratiekamp gezeten. Onder hen vielen zeker 110 doden. De meesten zaten in kamp Amersfoort en/of Vught. Soms werden zij doorgestuurd naar een Duits concentratiekamp, anderen werden na enige tijd vrijgelatren of moesten naar de arbeidsinzet. Hun behandeling na de oorlog was wat diffuser dan die van de Duitse asocialen.

Gezinsoorden
Na de oorlog bleven de Rijksevacuatiekampen bestaan. In de oorlog was de situatie in de asocialenwoningen aan de Noorderkanaalweg in Rotterdam sterk verslechterd. Bijna alle hout was in de hongerwinter verstookt of verkocht. De Canadeze bevrijders waren gechoqueerd toen zij begin mei binnen kwamen. Nergens anders hadden ze zoveel ellende aangetroffen.
Eerst werden de bewoners naar het Landverhuizershotel gebracht en half juli naar Rijksevacuatiekampen in Drenthe. Er was geen wettelijke basis voor hun verblijf daar, maar de meeste mensen bleven in de kampen, omdat zij hun rechten niet kenden of vanwege de woningnood geen kans zagen zelf onderdak te vinden in hun stad van herkomst. In 1948 werd de naam omgedoopt in “Gezinsoorden voor Maatschappelijk Onaangepaste Gezinnen”, er waren toen nog 13 kampen over. Toen in de jaren vijftig de ergste nood over was, konden mensen terugkeren en nam het aantal bewoners af. Toch waren er in 1958 nog 7 kampen met 60 gezinnen. Tegelijk openden steeds meer steden eigen ‘heropvoedingswijken’, die weinig verschilden van de controlewijken van de jaren dertig. In 1960 sloten de laatste gezinsoorden. Maar de roep om speciale woonvormen voor overlast veroorzakende huurders, zoals ‘woonscholen’, ‘laatste-kanswoningen’’Skaeve Huse’ keert telkens terug, al dan niet gepaard met heropvoedingsinitiatieven.

Beoordeling
De verdienste van dit boek van Havinga is, dat hij een gat in de geschiedschrijving vult. De Tweede Wereldoorlog ontbreekt bijvoorbeeld volledig in de vensters 1903 Vereniging van Woningopzichteressen en 1918 – Woonschool Zeeburgerdorp. Havinga laat zien, dat er een zekere mate van continuïteit is. Het verwijderen van asocialen uit de samenleving krijgt wel een heel radicale en uitvergrote vorm in het beleid van de nationaalsocialisten, maar is in mildere vorm ook herkenbaar in andere perioden van de armenzorg en het sociaal werk. De bedelverordeningen in de Middeleeuwen, het rasphuis en het opzenden van bedelaars naar de koloniën van de Maatschappij van Weldadigheid zijn vroege voorlopers.
Havinga laat ook zien, dat dwang en wetgeving niet altijd nodig zijn om mensen mee te laten werken aan beleid, dat we nu onmenselijk zouden noemen. Sommige sociaal werkers hielpen actief mee, omdat zij zo van lastige klanten af konden komen.
De rol van het sociaal werk, ook in oorlogstijd, had wat mij betreft nog wat gedetailleerder kunnen worden onderzocht. Havinga’s boek maakt daar in ieder geval nieuwsgierig naar. Datzelfde geldt voor het sociaal werk in de verschillende genoemde wijken, kampen en gezinsoorden. Een kleine tip. Hoelang het stigma van een asociale wijk nog kan doorwerken, is goed te herkennen in Joop Simonse’s beschrijving van het gereformeerde clubhuiswerk. Tussen 1958 en 1962 was hij werkzaam in het Gelderse Dorp in Rotterdam. Het sociale isolement van de bewoners en de culturele verschillen met de middenstandsmilieus komen in zijn relaas pregnant naar voren. (Joop Simonse, De teloorgang van het kerkelijk clubhuiswerk, Baarn, 1997, p. 63-105).

Jan Maasen

Beoordeling
Historische relevantie
● ● ● ● ●
Relevantie sociaal werk
● ● ● ● ○
Leesbaarheid
● ● ● ● ●
Illustraties
● ● ● ○ ○


eerste   vorige   overzicht   volgende   laatste