1970 Jongeren, vreemdelingen, vrouwen, verslaafden - nieuwe groepen op straat Diversiteit en specialisering van de opvang |
|
Tot halverwege de twintigste eeuw werd de zelfkant van de samenleving gedomineerd door wat we nu als klassieke daklozen beschouwen: mannen, smoezelig gekleed, slecht verzorgd, een beetje vies. Zo rond de jaren zestig waren ze min of meer uit het straatbeeld verdreven. Maar de samenleving begon te bewegen. Een nieuwe generatie verhief haar stem, sociale verbanden begonnen te kraken, instituties worstelden met antiautoritaire revoluties. Het gezagsgetrouwe Nederland begon op zijn grondvesten te schudden, de wereld globaliseerde. Dit alles uitte zich onder meer in een nieuwe vraag naar opvang, die leidde tot nieuwe, alternatieve en min of meer gespecialiseerde voorzieningen. Jongeren botsten thuis en/of op school met het tot dan vanzelfsprekende gezag van hun ouders of leerkrachten. Via ‘de pil’ en popmuziek proefden ze de vrijheid, gingen ze de strijd aan met de autoriteiten en experimenteerden ze met kleding, seks en drugs. Sommigen belandden op straat, uit verzet, uit protest of als puberale uitspatting. Er ontstond een alternatief jongerenopvangcircuit, waarin nieuwe initiatieven, zoals het Jongeren Advies Centrum (JAC) en later Release, een hoofdrol vervulden. Deze organisaties gaven voorlichting en hielpen jongeren aan onderdak. Sinds begin jaren negentig spreken we over ‘zwerfjongeren’, waarvan er naar schatting in Nederland een kleine 9000 zijn. De bevrijding van de jaren zestig creëerde ook een nieuwe markt voor genotmiddelen, variërend van speedpillen en lsd tot soft- en harddrugs. Het gevolg was dat een groeiende groep jonge verslaafden vanaf het einde van de jaren zestig in het stadsbeeld opdook. Zij zorgden voor een forse toename van de kleine criminaliteit. Ook voor hen werd langzaam maar zeker een compleet opvangcircuit opgetuigd, variërend van laagdrempelige huiskamer- en gebruikersvoorzieningen tot methadonposten (zie: 1891 Opvang en verslaving) en gespecialiseerde hulp. Minder zichtbaar, maar evenzeer een gevolg van deze moderne veranderingen, was het toenemende aantal vrouwen in opvangvoorzieningen. Wat lang verborgen was gebleven, kwam vanaf de jaren zestig door de opkomst van de vrouwenbeweging in een kwaad daglicht te staan: systematisch (huiselijk) geweld van mannen tegen vrouwen. Het bleef niet bij een aanklacht, er ontstond ook een ontsnappingsroute. In 1973 werd in Amsterdam het eerste blijf-van-mijn-lijfhuis opgericht. Van een wat andere orde is het toenemende aantal slachtoffers van mensenhandel (veelal vrouwen) die steeds vaker een plek in opvangvoorzieningen vinden. Ook het feit dat de wereld globaliseerde, uitte zich op straat. Een eindeloze reeks oorlogen in de derde wereld bracht een groeiende stroom vluchtelingen op gang, soms vanwege politieke motieven, maar vaker vanwege doodsangst. Deze stroom werd aangevuld met mensen die de armoede ontvluchtten om in het rijke Europa hun kans te wagen. Zij vroegen en vragen asiel, in de hoop op een verblijfsvergunning. Voor deze groeiende stroom werden in het hele land opvangvoorzieningen gecreëerd, in de jaren zeventig door lokale kerkelijke en politieke organisaties, vanaf eind jaren tachtig kwamen er grootschalige asielzoekerscentra, die zich later ontwikkelden tot het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Het COA heeft tot taak de stroom asielzoekers onder controle te houden. Het strenger wordende toelatingsbeleid dwong veel uitgeprocedeerde asielzoekers tot de illegaliteit, een proces dat zich al jaren voltrekt. Het aantal illegalen in Nederland wordt op dit ogenblik geschat op 100.000. Zij zijn aangewezen op informele netwerken en leven in toenemende mate op straat. Daar vinden zij gezelschap van psychiatrische patiënten, die sinds de vermaatschappelijking van de zorg weer terug zijn in het straatbeeld, en van een nieuwe groep: mensen uit de zogeheten MOE-landen, de Midden- en Oost-Europeanen. Zo vult zich onder onze welvaart steeds opnieuw een reservoir van mensen die om opvang vragen: mensen die nergens bij horen, die ontheemd zijn, nergens geregistreerd staan en dus negens recht op hebben. Voor erkende groepen is inmiddels een gespecialiseerd stelsel van opvangvoorzieningen opgericht, voor de niet-erkende daklozen is er in principe niets (zie: 1912 Eigen daklozen eerst) Volgens het officiële beleid bestaan ze niet en mag een officiële instantie geen hand naar hen uitsteken. Ze moeten het niet hebben van mededogen van overheden, maar van onderlinge solidariteit en steun van burgers. |
|