1850Patronaten als reddingsboot voor de jeugd De voorloper van jeugdbewegingen
Het midden van de 19de eeuw kenmerkt zich door sociale ellende. De verstedelijking en industrialisatie kwam op gang, er was sprake van hongerslonen en werkloosheid, van slechte woon- en werkomstandigheden. Er was sprake van grote sloppenwijken en snelle verspreiding van ziekten. Her en der ontstonden initiatieven om deze sociale kwestie aan te pakken en het lot van het arme gedeelte van de bevolking te verbeteren. Zo ontstond midden 19de eeuw het socialisme en communisme (1848, het communistisch manifest van Marx en Engels) als politieke beweging en kwamen de hygiënisten met voorstellen om via grootste werken aan riolen, huisvuilophaling en watervoorziening de hygiëne en gezondheid in steden grondig aan te pakken.
Dit is de context waarin ook nieuwe sociale initiatieven ontstaan specifiek gericht op de jeugd. Van enige vorm van schoolplicht, verbod op kinderarbeid of opvoedingsondersteuning was nog geen sprake. In dat vacuüm wordt in Vlaanderen gestart met patronaten (niet te verwarren met patronages!). Een eerste patronaat start in 1850 in Gent: het Sint-Jacobuspatronaat, nauw verbonden met het engagement van de industrieel Désiré Casier-Legrand. Dat krijgt in 1854 navolging in onder meer Brussel met het St-Jean l’Evangéliste patronaat en Luik.
De inspiratie is afkomstig uit het werk van de Sint-Vincentiusgenootschappen in Parijs die er vanaf 1835 onderwijs en opvoeding organiseren voor kinderen uit de arme wijken onder de naam Patronage des apprentis et des jeunes ouvriers. Ook de Duitse Gesellenvereine van Adolf Kolping en de Oratorio’s van Don Bosco vormden bronnen van inspiratie voor de Belgische patronaten. De initiatieven worden gesteund en gefinancierd door edelen en industriëlen. Later ontstonden ook parochiepatronaten waar de geestelijken het voortouw namen. In beide gevallen ging het er om de jongeren door activiteiten buiten werk en school te beschermen tegen demoraliserende invloeden. Dat vroeg om opvoeding en godsdienst was daartoe de basis. De patronaten trachtten ook de invloed van het opkomend socialisme in te perken door maatschappelijke structuren als statisch af te schilderen en de jongeren een houding van gelatenheid en onderwerping bij te brengen.
Patronaten organiseerden sport en spelactiviteiten voor jongeren, zodat ze de grauwheid van hun werk en mistroostige gezinssituatie konden ontvluchten. Het moest jongeren ook weghouden van andere activiteiten, en een alternatief zijn op “duizende verderfelijke aanloksels, zoals vertooningen, bals, concerts, enz…”. Daarnaast werden er diverse aanpalende activiteiten georganiseerd zoals onderwijs, spaarkassen, leesbevordering via prille vormen van bibliotheekwerking en bestrijding van alcoholmisbruik via de matigheidsgenootschappen.
Na de start in 1850 in Brussel kennen patronaten een groei tijdens de rest van de 19de eeuw. Bij het begin van de 20ste eeuw treedt er een stagnatie op, die zich omzet in een transformatie. De stagnatie komt er onder meer omdat er een wettelijk kader ontstaat voor de bescherming van jongeren, via leerplicht en verbod op kinderarbeid. De transformatie die volgt, leidt tot een doorgroei van patronaten naar jeugdbewegingen zoals we die nu kennen. Sommige patronaten hervormen zich tot scoutsgroepen, anderen worden chiro en ook jeugdbewegingen als KAJ doen hun intrede.
De overgang van patronaten naar chiro en scouting e.d. is ook een overgang van jeugdzorg naar jeugdbewegingen. Dat roept de vraag op in hoeverre daarmee ook de maatschappelijke agenda is overgenomen of in hoeverre jeugdbewegingen nog aan sociaal werk doen.
Publicatiedatum: 29-08-2011
Datum laatste wijziging :18-03-2016
Auteur(s): Jan Steyaert,