Verwante vensters |
|
1902 Stationswerk Voorkomen beter dan genezen |
|
Aan het einde van de negentiende eeuw stond de strijd tegen de prostitutie hoog op de agenda van verschillende vrouwenverenigingen. In 1877 werd in Genève het eerste internationale congres van de Abolitionische Federatie gehouden. Josephine Butler, op dat moment al bijna twintig jaar actief in de strijd tegen prostitutie en vrouwenhandel, spoorde de aanwezigen aan in eigen land tot actie over te gaan. 22 vrouwen uit zeven verschillende landen gaven gevolg aan haar oproep en richtten nog in hetzelfde jaar de Union Internationale des Amies de la Jeune Fille op, kortweg aangeduid als: de Union. De Union had een protestants karakter en was de eerste internationale vrouwenvereniging met afdelingen in diverse landen. De Union koos de zevenpuntige ster als logo.
In Nederland werd in 1882 een afdeling van de Union opgericht: de Nederlandsche Vereeniging tot Bescherming van het Jonge Meisje. Later werd ‘bescherming’ veranderd in ‘behartiging van de belangen’ en nog weer later werd het de Union Federatie van Instellingen voor Maatschappelijk Advies en Informatie. De plaatselijke verenigingen legden zich toe op preventief werk. Ze wilden voorkómen dat meisjes, die naar de stad of een ander land trokken, het verkeerde pad opgingen of in ‘verkeerde toestanden’ belandden, dat wil zeggen niet in de prostitutie en vrouwenhandel. Om de jonge vrouwen, die op zoek naar werk met boot of trein van het platteland naar de stad kwamen, te waarschuwen en goed te adviseren, posteerden ‘Juffrouwen met een rood-witten band om den arm’ op perrons en kades. ‘Stationswerk’ was te vinden op stations van een twintigtal steden, niet alleen de grote steden als Amsterdam en Rotterdam, maar ook op stations langs de grens, zoals Nieuwe Schans, Zevenaar en Wernhoutsbrug (aan de Belgische grens). Stationswerk was er ook in het buitenland, onder meer in Nederlandsch Oost- en West-Indië, Zuid-Afrika, Antwerpen, Bazel, Bentheim, Brussel, Düsseldorf, Emmerik, Hamburg, Londen en Parijs. Het Stationswerk was van oorsprong protestants-christelijk, maar al snel werden ook katholieke verenigingen opgericht. Het werk werd op vrijwillige basis uitgeoefend door leden van de verenigingen, maar vanaf 1902 werd de Stationsjuffrouw officieel aangesteld. Daarom kon in dat jaar op het Centraal Station te Amsterdam de eerste echte Nederlandse post voor het Stationswerk worden geopend. De meisjes konden bij de Stationsjuffrouw terecht voor verschillende soorten hulp. De belangrijkste hulp bestond uit ‘waarschuwen’, het geven van inlichtingen over mogelijke logeerplaatsen en het bemiddelen bij het vinden van fatsoenlijk werk. Maar ze werden eveneens geholpen met de aanschaf van kaartjes en het maken van overstappen. Opmerkelijk was dat ook heren werden geholpen, zij het alleen buitenlandse! Om de organisatie beter toe te rusten voor de ontwikkeling en groei van het werk, werd in 1907 de Stationswerk-Commissie ingesteld. Deze ontfermde zich niet alleen over de landelijke en algemene belangen van het Stationswerk, maar beheerde ook de financiën en onderhield de betrekkingen met zusterorganisaties in binnen- en buitenland. Een volgende stap was het opzetten en inrichten van een goed uitgerust kantoor. De eerste aanzet daarvoor werd gegeven tijdens de enorme drukte bij de Olympische Spelen die in 1928 in Amsterdam werden gehouden. De oprichting van het eerste kantoor vond plaats in 1930 te Amsterdam, en het kreeg de naam Maatschappelijk Advies- en Inlichtingenbureau (M.A.I.). Tot ver in de jaren tachtig bleef het MAI een begrip, niet alleen in Utrecht, maar ook in andere steden zoals Rotterdam en Utrecht. De vorm van het Stationswerk is steeds in ontwikkeling geweest. Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren het niet de meisjes en vrouwen, maar vooral de gestrande vreemdelingen en vluchtelingen die hulp nodig hadden. En ná de Eerste Wereldoorlog was de mentaliteit van de meisjes ook veranderd. Voordat er een passend antwoord op deze vraag gevonden kon worden, diende zich al weer een nieuwe doelgroep aan, een grote stroom Duitse meisjes, die in Nederland een betrekking kwam zoeken, meestal als dienstbode. Het Stationswerk heeft de twee wereldoorlogen doorstaan. Activiteiten zijn tot ca. 1948 terug te vinden. De uit het Stationswerk ontstane Maatschappelijk Advies- en Inlichtingen Bureaus hielden hun functie. In de jaren tachtig en negentig fuseerden ze met vergelijkbare instellingen. |
|