1837 Braille in Nederland |
|
In 1837 presenteerde de arts Gerardus Vrolik aan zijn medebestuursleden van het Amsterdamse blindeninstituut een schriftsysteem, bestaande ‘slechts uit zes punten welke op verschillende wijze geplaatst alle de letters van het alphabet voorstellen’. Vrolik had het systeem, dat we onmiddellijk herkennen als de uitvinding van Louis Braille (1809-1852), meegebracht van zijn bezoek aan het Parijse Institution National des Jeunes Aveugles. De toepassing van het braille, oorspronkelijk en exclusief ontwikkeld vanuit de tastzin, maakte op den duur allerlei informatiestromen voor blinden veel gemakkelijker toegankelijk. Het werd daardoor een belangrijk middel voor hun emancipatie. Het duurde echter tot omstreeks 1900 voor het brailleschrift zijn dominante positie verwierf. Er bleken drie hindernissen te zijn voor de doorbraak van het braille: het ontbreken van een internationaal netwerk van blindeninstituten, de vrees voor een sociaal isolerend effect van het brailleschrift en de schaarste aan literatuur in brailledruk. Varianten Romeinse reliëfletter In de loop van de negentiende eeuw werden in de hele westerse wereld onderwijsinstellingen voor blinden opgericht. Alle instituten onderschreven de didactische betekenis van de tastzin. In hun betrekkelijke afzondering ontwikkelden veel blindeninstituten echter een eigen variant van de Romeinse reliëfletter voor het lezen en daarnaast allerlei vernuftige hulpinstrumenten voor het schrijven. Met de modernisering van vervoers- en communicatiemiddelen groeide het onderlinge contact tussen de instituten. Er kwam weliswaar een uitwisseling van leermiddelen tot stand, maar dit vergrootte slechts de pluriformiteit aan de afzonderlijke instituten. Het Amsterdamse Instituut tot Onderwijs van Blinden geldt als illustratief voor de internationale situatie. Vanaf 1842 vormde het brailleschrift een vast onderdeel van het curriculum. Voor het schrijven gebruikten de leerlingen een gegroefde zinken plaat met een verschuifbare liniaal om met een prikstift op de juiste plaats gaatjes in het tussenliggende papier te prikken. Men achtte het braille echter vooral van betekenis voor de onderlinge communicatie van de blinden. Voor het schriftelijke contact met zienden bleef het moeizame vlakschrift in gebruik. Voor het reguliere lezen werd de reliëfdrukletter gehandhaafd. Ook aan het Parijse instituut, de bakermat van het braille, was dit nog de gewone praktijk. Belemmering integratie Hoewel het belang van het brailleschrift internationaal werd onderschreven waren er ook bedenkingen. Sommigen vonden het een soort geheimschrift, dat een belemmering vormde voor integratie en dat morele gevaren in zich droeg. Anderen zagen in het braille directe concurrentie voor hun eigen schriftsysteem. Weer anderen meenden zelfs dat de blinde leerlingen, voor het merendeel immers voorbestemd voor het handwerk, nauwelijks hoefden te kunnen lezen of schrijven. Het tweede internationale congres voor blindenonderwijzers in Parijs in 1878 erkende de superioriteit van het braille voor de onderlinge communicatie van blinden boven alle reliëfschriften. Vanwege het gevaar van isolement dienden echter ook andere systemen gehandhaafd te blijven. Ook nadat het Amsterdamse instituut in 1893 voor het lezen volledig overschakelde op braille bleven voor de schriftelijke communicatie met zienden vlakschrift-geleide-systemen in gebruik. Pas met de opmars van de typemachine, die ook voor blinden betrekkelijk eenvoudig te bedienen was, verdwenen na 1900 de vlakschriftsystemen. Ook het brailleschrift raakte na 1900 steeds meer gemechaniseerd. Met name de Amerikaanse Hall Braille Writer en de goedkopere Duitse Picht werden snel populair. Nederlandsche blindenbibliotheek Met de groeiende betekenis van het braille werd het ontbreken van voldoende gebrailleerde studieboeken een steeds groter probleem. Nederland vormde slechts een kleine markt voor de relatief dure brailledruk. Aan het Henricusinstituut in Grave werden vanaf 1868 in een eigen brailledrukkerij vooral schoolboekjes en kerkgezangen gedrukt. Amsterdam kreeg pas in 1893 een eigen brailledrukkerij, maar directeur Lenderink had inmiddels een kring van ‘overprikkende’ vrijwilligsters opgezet. Daarnaast schafte hij Franse en Duitse brailleboeken en -tijdschriften aan. De instituutsbibliotheek omvatte in 1903 ongeveer duizend titels. Baanbrekend voor de doorbraak van het braille in Nederland was het werk van de blinde, Haagse aristocraat Gualtherus Johannes Kolff (1846-1917). Vanaf 1887 stelde hij zijn eigen collectie brailleboeken open voor anderen. In samenwerking met het Amsterdamse instituut wierf hij ‘prikdames’ om boeken over te prikken en in 1891 richtte hij formeel de Nederlandsche Blindenbibliotheek op ter ‘bevordering der intellectuele belangen der blinden’. Gedurende de gehele negentiende eeuw had het onderwijs aan blinden onder het patronaat van de zienden gestaan. De Blindenbibliotheek was het eerste initiatief van blinden zelf, opgebouwd met boeken naar eigen behoeften en met een schriftsysteem dat geheel was gedacht en ontwikkeld vanuit hen zelf. Braille vervangen door gesproken tekst? Met de groeiende technologische mogelijkheden aan het einde van de twintigste eeuw gingen er stemmen op om het braille geheel te vervangen door gesproken tekst. Vanuit de braillelezers kwam er echter heftig protest. Zij wezen erop dat het afschaffen van braille zou leiden tot een terugval naar ongeletterdheid en daarmee tot nieuwe afhankelijkheid. Voor het intensief of studerend lezen is het braille onmisbaar. In 2015 werd, volgend op het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een beperking, de bibliotheekvoorziening Aangepast Lezen in het leven geroepen. Deze voorziening is niet alleen bedoeld voor mensen met een visuele beperking, maar ook voor mensen met dyslexie of afasie. Aangepast Lezen staat onder regie van de Koninklijke Bibliotheek. De Stichting Dedicon en de Christelijke Blindenbibliotheek vervaardigen en distribueren het aangepaste materiaal. |
|