1855 De idiotenschool van Van Koetsveld Baanbrekend begin Nederlandse verstandelijk-gehandicaptenzorg en speciaal onderwijs |
|
‘Zijn er idioten in Den Haag?’ Die vraag stelde Cornelis Elisa van Koetsveld aan een gemeenteambtenaar in Den Haag. ‘Nee, dusdanige voorwerpen komen in de stad niet voor,’ was het antwoord.
De ambtenaar had het mis. Want niet lang daarna, in 1855, opende de idiotenschool van Van Koetsveld haar deuren op de Haagse Zuidwal. De doelstelling van deze school was: ‘De lichamelijke, verstandelijke en zedelijke vorming van kinderen die door gebrekkig of verkeerd ontwikkelde geestesvermogens voor het gewone, zelfs lager onderwijs ongeschikt zijn. Deze vorming zal in eenen Evangelisch-Christelijken geest plaats hebben.’ Van Koetsveld zag als dominee vaak schrijnende toestanden thuis bij gezinnen met een idioot kind en wilde met deze school de nood helpen verlichten. Het begon als dagschool met elf leerlingen, een jaar later waren dat er al ruim dertig: twee derde jongens, een derde meisjes. Na een paar jaar werd een drietal kinderen opgenomen die er permanent verbleven. Daarmee was ook een gesticht geboren. In 1858 kwamen school en gesticht onder één dak aan het Hoog Westeinde 2 in Den Haag. De definitie van idioten die de school hanteerde, stond in het algemeen reglement: ‘allen die door gebrekkig of verkeerd ontwikkelde geestvermogens voor eene gewone opvoeding en het gewone onderwijs onvatbaar zijn’. Zeer diep idioten werden echter niet opgenomen, omdat er enige hoop moest zijn op ontwikkeling, genezing of verbetering. In de praktijk bezocht een grote diversiteit aan kinderen de school. Ook verwaarloosde en psychisch zieke kinderen liet Van Koetsveld toe. Een paar maal werd een kind gebracht dat niet idioot, maar slechthorend bleek te zijn. De school had vooruitstrevende principes. Uitgangspunt was dat ieder kind wel iets kan leren. Bezoeken van en aan familieleden werden bevorderd. Het onderwijs werd sterk individueel gegeven, maar wel in een klassikaal systeem georganiseerd. Kinderen van een hoger niveau kregen les in rekenen, schrijven en lezen. Vaardigheden ‘noodig in het dagelijksche, huiselijke en maatschappelijke leven’ werden bijgebracht, zoals geld tellen en klok kijken. Bij de kinderen van laag niveau lag de nadruk op spel, mimiek, spraaktraining en gymnastiek. Het algemene streven was van ‘een idioot kind een welopgevoede idioot te maken’. Het personeel van de school bestond uit een onderwijzer, hulponderwijzers en assistenten, waarvan er in 1872 elf in dienst waren. Van Koetsveld liet zich inspireren door pedagogen uit het buitenland, zoals Séguin, Guggenbühl en Saegert. Zelf was hij een bekende theoloog, literator en hofpredikant. De school stond ook in de warme belangstelling van koningin Sophie, de vrouw van Willem III. Zij was beschermvrouwe van de school en vereerde de kinderen regelmatig met onverwachte bezoekjes. Met de overheid ontstond in 1886 een conflict over het onderbrengen van het gesticht bij het Staatstoezicht op krankzinnigen. De inspecteurs meenden dat idioten een deelgroep van krankzinnigen vormden en tot de wettelijke competentie van een geneesheer-directeur behoorden. Het bestuur zag dat als een inbreuk op zijn beleid en verzette zich daartegen. Om uit de impasse te komen, mochten alleen idioten worden verpleegd die ‘leerbaar’ waren en niet ouder dan zestien jaar. Hierdoor moest op aanwijzing van de inspecteurs bijna de helft van de kinderen het gesticht verlaten. De inspectie drong ook aan op een naamswijziging, omdat alle idioten waren verwijderd. Als gevolg van de betekenis verandering van het begrip idioot veranderde het bestuur in 1914 de naam in ‘Geneeskundig opvoedingsgesticht voor zwakzinnige en achterlijke kinderen’. Die naamswijziging bleek een laatste stuiptrekking: in 1920 sloten de deuren definitief. Van Koetsveld werd ‘de Vriend der idioten’ genoemd. Met zijn school begon de Nederlandse verstandelijk-gehandicaptenzorg. Pas tientallen jaren later kreeg zijn voorbeeld navolging met de stichting van ’s Heeren Loo (1891) en Huize Assisië (1904). Van Koetsveld wilde het leed van de gehandicapten verzachten, maar hij was ook wetenschappelijk geïnteresseerd. Hij schreef de eerste Nederlandse monografie over het idiotisme, Het idiotisme en de idiotenschool. Een eerste proeve op een nieuw veld van geneeskundige opvoeding en christelijke philantropie (1856). Hij ging ervan uit dat ieder mens voor God gelijk is en dat ook in de idioot de mens volledig mens blijft. Zwakzinnigheid zag hij als een hersenziekte en hij meende dat de kern ervan willoosheid was. Er kon echter sprake zijn van genezing door middel van opvoeding. Het doel van de opvoeding was ontwikkeling, gericht op het verminderen van het isolement van de idioot door hem betrekkingen met de buitenwereld te laten aangaan. De onderwijzer stond dan ook centraal in de school en niet de arts. Kenmerkend voor de Haagse idiotenopvoeding was verder de nadruk op het gemeenschapsleven, teneinde de idioot geschikt te maken voor het huiselijk gezinsleven. |
|