1916 Staatscommissie
onderzoek tot verbetering van het lot van blinden en halfblinden
  homepage
Toen in 1901 de leerplichtwet in werking trad, zou het nog bijna een halve eeuw duren voordat deze toegepast werd op kinderen met een visuele en auditieve beperking. Tegenwoordig kunnen we ons moeilijk voorstellen dat deze wet niet zou gelden voor deze kinderen. Waarom duurde het destijds dan zolang? Onderwijs voor blinde en doven kinderen bestond immers al: waarom gingen niet alle kinderen met een zintuiglijke beperking vanaf 1901 naar instituten zoals het Amsterdamse Blindeninstituut? Om dit te begrijpen is het belangrijk om te kijken naar de staatscommissie die in 1916 de opdracht kreeg om de situatie van blinden in Nederland te onderzoeken.

Blindenbond
Vanaf het begin van de twintigste eeuw liet de Nederlandse Blindenbond, opgericht op 5 april 1895, steeds sterker van zich horen. Waren het tot dan toe vooral organisaties voor blinden geweest die het gesprek over de maatschappelijke plek van mensen met een visuele beperking bepaald hadden, daar bracht deze, door blinden georganiseerde bond een nieuw geluid. Via de bond vroegen blinden zelf om door de overheid gegarandeerde rechten in plaats van de door liefdadige organisaties verleende gunsten.
Concreet vroeg de bond bij monde van haar voorzitter Lucas de Wechel in 1915 of de overheid wilde onderzoeken hoeveel (half)blinden Nederland telde, wat de oorzaken van blindheid waren en wat de stand van het onderwijs en de arbeidsvoorzieningen voor blinden was. In 1916 stelde het kabinet Cort van der Linden een staatscommissie in ‘om te onderzoeken wat van Staatswegen kan worden verricht tot verbetering van het lot van blinden en halfblinden’ met politicus G.W. Baron von der Feltz als voorzitter en J.A. Baronesse van Verschuer als secretaresse. Verder namen de policiti J.G. Scheurer en Th.M. Ketelaar en vanuit de ‘blindenwereld’ A.H.J. Belzer (directeur Amsterdamse blindeninstituut), M.C. van der Wielen (rector katholieke instituten Grave) en initiatiefnemer De Wechel zitting in de commissie.

Overheid op afstand
Na drie jaar leverde de commissie haar rapport op. Eén van de meest vernieuwende adviezen van de commissie betrof de aanbeveling dat de wettelijke leerplicht ook voor blinde kinderen zou moeten gelden. Daarbij vormden de bestaande instituten het uitgangspunt omdat speciale klassen bij lagere scholen niet haalbaar werden geacht. En speciaal onderwijs voor ‘halfblinde’ (slechtziende) kinderen was volgens de commissie niet nodig.
Het rapport verdween in een la. Het was te weinig overtuigend onderbouwd. De vertegenwoordigers van het liefdadige particulier initiatief hadden aan het langste eind getrokken ten koste van de door de Blindenbond gewenste en door de overheid te garanderen gelijkheid. Daarmee werd de overheid in Nederland meer op afstand gehouden dan in veel andere Europese landen waar onderwijs beter toegankelijk was voor kinderen met een visuele beperking dankzij staatssteun en leerplicht.

Toevoegen aan BLO
Toch was de staat sinds het commissierapport niet meer weg te denken uit het onderwijs voor kinderen met een visuele beperking. Een paar jaar na de verschijning van het rapport, in 1923, besloot de regering om scholen voor blinde kinderen samen met de scholen voor dove kinderen toe te voegen aan wat Buitengewoon (tegenwoordig speciaal) Lager Onderwijs (BLO) genoemd werd. Dat betekende een belangrijke financiële verlichting van de bestaande instituten en de inbedding van het blindenonderwijs in het Nederlandse schoolsysteem. Van leerplicht was daarmee nog geen sprake.
Toen inspecteur A. van Voorthuijsen in de jaren 1920 de wenselijkheid van de leerplicht voor blinde kinderen onderzocht, stelde hij dat het aantal kinderen te klein en de kosten (voor de staat) te hoog waren om een dergelijke wettelijke maatregel te rechtvaardigen. Pas vanaf 1947 ging de leerplicht gelden voor alle leerlingen die in aanmerking kwamen voor BLO. Daarmee verplichtte de staat zich tot onderwijs aan blinde kinderen, al bleven in de uitvoering van het onderwijs dezelfde organisaties actief.

(Dis)continuïteit
Ondanks de voor veel blinden teleurstellende afloop, vormde het rapport van de staatscommissie het begin van de integratie van blindenonderwijs in het Nederlandse schoolsysteem. Kinderen met een (visuele) beperking kwamen lange tijd niet in aanmerking voor de leerplichtwet omdat hun onderwijs werd gezien als de verantwoordelijkheid van het particulier initiatief. Dat is in de naoorlogse periode veranderd, maar de discussie of dat onderwijs apart of geïntegreerd moest worden vormgegeven is nog lang gevoerd en is tot op de dag van vandaag niet helemaal uitgewoed.

Publicatiedatum: 01-04-2020
Datum laatste wijziging :02-06-2020
Auteur(s): Paul van Trigt,
Verwante vensters
Literatuur
Aanvullend materiaal
  • PDF document Redactie Het Vaderland (1904), ’Ned. Blindenbond’ Verslag van de eerste ledenvergadering van de Nederlandse Blindenbond, Vaderland, 14 april 1904.
Links
  homepage