1982 Nieuwe wegen in onderwijs aan blinde en slechtziende kinderen Regionalisatie en ambulantisering |
|
De geschiedenis van het onderwijs aan blinden gaat terug tot 1808 toen in Amsterdam het Instituut tot Onderwijs aan Blinden werd opgericht. Een particulier initiatief vanuit de gedachte dat blinde kinderen toegerust moesten worden om later een zo volwaardig mogelijke plaats in de samenleving te verwerven. In 1859 werd in Grave het rooms-katholiek Blindeninstituut voor jongens, Sint Henricus, gevestigd en in 1882 in dezelfde plaats het blindeninstituut voor meisjes De Wijnberg. In 1919 startte in Zeist het protestants-christelijke blindeninstituut Bartiméus. Het was gebruikelijk dat blinde kinderen gingen wonen in een aan het instituut verbonden internaat. Dat betekende in de meeste gevallen dat ze een groot gedeelte van het jaar niet thuis woonden. Omdat het onderwijs bestemd was voor blinde kinderen waren slechtziende kinderen aangewezen op onderwijs op gewone scholen waar meestal geen enkele aandacht werd gegeven aan gerichte begeleiding. Naast onderwijs ontplooiden de instituten ook activiteiten voor mensen die het blindenonderwijs hadden afgerond of op latere leeftijd blind waren geworden: maatschappelijke zorg, soms huisvesting en ook aanvullende scholing en toeleiding naar aangepast werk. Nieuwe inzichten In de loop van de jaren zeventig kwamen er grote veranderingen in het denken over het onderwijs aan kinderen met een visuele beperking. Er waren nieuwe pedagogische en psychologische inzichten die vroegen om een heroriëntatie op het onderwijs. Naast onderwijs aan blinde kinderen werd steeds vaker rekening gehouden met de specifieke behoeften van slechtziende kinderen en kinderen met een meervoudige beperking. Er werden door experts op pedagogisch en didactisch terrein vraagtekens gezet bij de vanzelfsprekendheid dat kinderen met een beperking aangewezen waren op gescheiden speciaal onderwijs. Ook veel ouders wilden zelf de verantwoordelijkheid hebben bij de opvoeding van hun kinderen en die niet uitsluitend overlaten aan de school. De veranderingen in het onderwijs en de zorg voor hun kinderen in de jaren ’70 en ’80 zijn daarom ook toe te schrijven aan de inzet van de ouders. In navolging van de meeste reguliere scholen hadden ouderverenigingen en oudercommissies een vaste plaats gekregen in de onderwijsinstellingen voor onderwijs aan blinde en slechtziende kinderen. In dezelfde tijd veranderden de opvattingen over de plaats van gehandicapten in de samenleving. Emancipatie, integratie en gelijkwaardige mogelijkheden waren de sleutelwoorden die een grotere rol gingen spelen in het werk van de instituten, dus ook in het onderwijs. Zoals de ouders dat waren voor de scholen was de in 1978 opgerichte Nederlandse Vereniging van Blinden en Slechtzienden (NVBS) in deze sector een belangrijke pleitbezorger voor de nieuwe ontwikkeling. Decentralisatie Er was een breed gedragen opvatting dat het voor kinderen beter was als zij naar een reguliere school in de eigen woonplaats gingen. Om tegemoet te komen aan de nodige onderwijskundige en ook praktische eisen zou dan echter wel aan de voorwaarde moeten worden voldaan dat die kinderen – maar ook de ouders en leerkrachten van reguliere scholen - extra begeleiding zouden krijgen. Het tempo waarin de nieuwe inzichten in de praktijk werden gebracht verschilde per instelling. Decentralisatie van het werk van de instituten werd het uitgangspunt van beleid; voor onderwijs en onderwijskundige begeleiding aan kinderen maar ook voor zorg- en dienstverlening aan volwassenen. De eerste concrete stap naar reorganisatie en decentralisatie werd gezet door het Instituut tot onderwijs van blinden (in 1932 verhuisd van Amsterdam naar Bussum) op basis van de interne nota Nieuwe Wegen in de dienstverlening aan blinden en slechtzienden. In 1982 startte de Regionale School Noord en een jaar later begonnen de werkzaamheden van het Regionaal Centrum Noord in Haren. Naar het voorbeeld van het Noorden kwamen er in 1985 en 1986 regionale centra in Noord-Holland, Midden-Nederland en Zuidwest Nederland. De scholen in Grave, inmiddels gefuseerd in de Louis Brailleschool, werden in 1982 onderdeel van de instelling, die de naam Theofaan kreeg. Vanuit deze instelling werden regionale instellingen voor onderwijs en zorg gesticht in Sittard en Breda. Territoriale regionalisatie De veranderingen in de opvattingen over de intramurale - en extramurale zorg en onderwijs liepen bij alle instellingen min of meer gelijk op. Dat kwam niet alleen door de eisen die de Rijksoverheid stelde en de invloed van de belangenorganisaties maar ook doordat medewerkers in de loop der jaren hun deskundigheid en ervaring steeds vaker waren gaan delen. Op initiatief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) werd in 1981 besloten tot de oprichting van een breed samengestelde werkgroep, die zou moeten adviseren over de landelijke opzet en organisatiestructuur van onderwijs en dienstverlening aan blinden en slechtzienden. De schatting was dat het ging om ruim 100.000 personen. Het rapport van de werkgroep kwam in 1983 tot stand en bevatte het voorstel het land te verdelen in zes regio’s met in elke regio een samenhangend stelsel van voorzieningen van onderwijs en zorg. Het regionaal centrum Noord fungeerde daarbij min of meer als model. Globaal zouden de instellingen die onder “Bussum” vielen de noordelijke en de westelijke provincies omvatten, Theofaan de zuidelijke provincies en Bartiméus het midden en oosten van het land. Bartiméus zette echter nogal wat vraagtekens bij diverse uitgangspunten van het rapport van de werkgroep met betrekking tot onder meer het accent op extramuraal onderwijs en zorg. Principieel was vooral het bezwaar tegen de regionale gebiedsafbakening, dat als bedreiging van de levensbeschouwelijke identiteit van Bartiméus werd gezien. Het zou tot 1993 duren voordat een definitieve gebiedsafbakening tot stand kwam die overigens in grote lijnen overeen kwam met de in 1983 voorgestelde indeling. Verdergaande decentralisatie De in 2020 bestaande structuur is voor een gedeelte gelijk aan de situatie zoals die in 1993 tot stand was gekomen. Van een regionale taakverdeling is in formele zin geen sprake meer; veel meer van een functionele taakverdeling. Voor zover er nog onderwijsinstellingen zijn met een internaat functie betreft het scholen voor kinderen met een meervoudige beperking. Het in 2001 in de naam Sensis omgedoopte instituut in Grave fuseerde in 2009 met Visio. De nieuwe organisatie ging verder onder de naam Koninklijke Visio en heeft nog vijf scholen voor speciaal onderwijs; in Haren, Rotterdam, Amsterdam, Breda en Grave. Bartiméus heeft scholen voor speciaal onderwijs in Zeist en Lochem. Koninklijke Visio en Bartiméus hebben zich ontwikkeld tot expertisecentra op het terrein van revalidatie, medische en maatschappelijke zorg voor mensen met een visuele beperking. Voor onderzoek wordt nauw samengewerkt met diverse universitaire instellingen. Ze bieden tevens onderwijskundige extramurale zorg aan het onderwijsveld met persoonlijke begeleiding aan kinderen, ouders en leerkrachten. De historisch gegroeide gebiedsverdeling is nog wel herkenbaar maar speelt door het sterk uitgebreide aantal regionale vestigingen en steunpunten nauwelijks meer een rol in de wijze waarop Koninklijke Visio en Bartiméus hun taken uitvoeren. Merendeel regulier onderwijs Inmiddels volgt het merendeel van de 3.000 leerlingen van 3 tot 20 jaar met een visuele beperking gewoon regulier onderwijs met ambulante ondersteuning en/of gebruik van bijzondere leermiddelen. Dat is het resultaat van de vernieuwing die sinds de jaren tachtig is ingezet. Een klein deel blijft echter aangewezen op het speciaal onderwijs, de cluster 1-scholen. Hier ervaren blinde en slechtziende leerlingen dat ze niet de enige zijn met een visuele beperking. Ze leren hoe hun klasgenoten voor hen herkenbare problemen oplossen. Iedere leerling krijgt onderwijs en begeleiding die het beste bij hem past. In het speciaal onderwijs op cluster-1 scholen hebben leerlingen soms ook andere beperkingen, zoals een verstandelijke of motorische beperking of sociaal-emotionele problemen. |
|