1994Onafhankelijke Indicatiestelling Van aanbodgestuurd naar vraaggestuurd
Tot midden jaren negentig bepalen bejaardenhuizen, thuiszorgorganisaties, speciale scholen, jeugdhulpinstellingen en ga zo maar door op basis van eigen afwegingen wat iemand krijgt die aanbelt voor hulp. Die beslissingen zijn niet altijd even doorzichtig en ook niet vrij van eigen belang. Een achterhaald sovjetmodel, zo luidde de kritiek.
In 1994 komt de Nationale Raad voor de Volksgezondheid (NRV) met een advies 'Indicatiestelling en zorg op maat', waarin het begrip ‘indicatiestelling’ een radicaal nieuwe inhoud krijgt. De Raad zet de hulpvraag van de cliënt centraal en stelt dat de indicatiestelling objectief, onafhankelijk en integraal moet zijn. ‘Objectief’ verwijst naar een uniforme procedure gebaseerd op vastgelegde criteria, zodat de indicatie toetsbaar en controleerbaar wordt. ‘Onafhankelijk’ betekent vrij van belangen van zorgverleners, zorgaanbieders en zorgverzekeraars én van subjectieve belangen van de hulpvrager. ‘Integraal’ ten slotte vereist dat gekeken wordt naar de gehele cliënt, dus samen met zijn eventuele andere hulpvragen en rekeninghoudend met zijn omgeving. Deze onafhankelijke indicatiestelling moet het breekijzer worden om de omslag te maken van aanbodsturing naar vraagsturing en zal, zo is de verwachting, het mogelijk maken om bij schaarse middelen toch goede zorg-op-maat te leveren.
Vanaf midden jaren negentig wordt de onafhankelijke indicatie ingevoerd, eerst in de AWBZ en vervolgens in andere sectoren. VWS-staatssecretaris Erica Terpstra ontpopt zich als de drijvende politieke kracht achter de invoering, omdat zij ervan overtuigd was dat deze vorm van zorg-op-maat de emancipatie van cliënten zou bevorderen. Er komen aparte onafhankelijke indicatieorganen: RIO’s die later veranderden in CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) voor de AWBZ en de CvI (Commissie voor indicatiestelling) voor het speciaal onderwijs. De jeugdzorg wordt zelfs helemaal hervormd, waarbij Bureaus Jeugdzorg als onafhankelijke toeleider naar de zorg een centrale plaats moeten gaan innemen. Er komen wetten, maatregelen en richtlijnen. Deskundigen werken aan uniforme procedures, protocollen, criteria. Indicatiestelling wordt een vak, en daaromheen ontstaat een industrie. De onafhankelijke indicatiestelling wordt een nieuwe laag tussen hulpaanvrager en hulpverlener.
Maar al snel begint het tij te keren. In 2001 worden de eerste bezorgde Kamervragen gesteld over de bureaucratie van de indicatiestelling. En met het verstrijken van de jaren nul begint een andere ideologische wind te waaien. In de jaren tachtig en negentig zijn de belangrijkste steekwoorden: rationalisering, vraagsturing, centralisering, controle en wantrouwen, (geïndividualiseerd) recht op zorg. In de jaren nul verandert dat, de sleutelwoorden zijn dan: decentralisering, weerzin tegen (bureaucratische) controle, vertrouwen, eerherstel van de professional, herwaardering van subjectiviteit. De ideologie van de jaren negentig stoot de zorgverlener van zijn voetstuk, in de verzakelijking van die tijd wordt hij als kostenpost gezien die geketend moet worden. In de jaren nul wordt hij weer de kern van de zorg; iedere zorgverlener heet nu een ‘professional’ en dat is bedoeld als eretitel.
De onafhankelijke indicatiestelling is een typisch product van de jaren negentig, het is een ideologisch gekleurd antwoord op een overigens reëel probleem. Uit onderzoek blijkt overigens dat cliënten en zorgaanbieders redelijk tevreden zijn. Er is wel degelijk kritiek, over rompslomp en lange doorlooptijden en bij zorgaanbieders ook op de kwaliteit van de indicatie, maar daar achter schuilt meestal geen pleidooi voor afschaffing, ook niet van de cliëntenorganisaties. Iedereen wil wel vereenvoudiging. Die vindt ook plaats, de procedures worden steeds korter en slimmer, ondermeer door digitalisering. In de AWBZ gaat het richting mandatering, wat wil zeggen dat de hulpverleners zelf de (gestandaardiseerde) indicatiestelling doen, in samenspraak met de hulpvrager, en er alleen achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd wordt. De ‘unieke relatie’ tussen hulpverlener en hulpvrager wordt daarmee weer meer in ere hersteld. Daarvoor is wel een lange (om)weg bewandeld.
Dit venster is gebaseerd op Jelle van der Meer, 'Omstreden, maar onvermijdelijk: de indicatiestelling', in: TSS - Tijdschrift voor sociale vraagstukken, nr. 9, september 2010, pp. 8-11. Zie ook literatuurverwijzing.
Publicatiedatum: 16-09-2010
Datum laatste wijziging :06-01-2014
Auteur(s): Jelle van der Meer,