1982 Huiskamers voor prostituees Veilige rustpunten in een jachtig bestaan |
|
In de jaren tachtig van de twintigste eeuw startte de discussie over de opvang van (verslaafde) prostituees die op straat tippelden. De vrouwen, of liever gezegd de mannen (pooiers, vriendjes, dealers) die om de prostituees heen hingen, veroorzaakten overlast. Bewoners van de buurten waar vrouwen tippelden, drongen bij gemeentes aan op maatregelen. Tot die tijd zag men het tippelen om een aantal redenen door de vingers. Allereerst werd afwijkend gedrag, vooral in de jaren zeventig, sneller geaccepteerd. Verder woonden er nauwelijks mensen in binnensteden. Daar kwam in de jaren tachtig verandering in toen kapitaalkrachtigen weer naar de stad gelokt werden om centra bewoonbaar te maken. Ten slotte nam het autogebruik toe en daarmee de overlast door auto’s in de straten waar werd getippeld. Verschillende groeperingen namen het initiatief om huiskamers voor prostituees op te zetten. In Amsterdam openden religieuzen in 1982 het zogenaamde Mirjamhuis. Een jaar later werd in Den Haag op initiatief van de gemeente een huiskamer geopend. Echter, niet de gemeente, maar religieuzen financierden deze huiskamer. Rotterdam volgde in 1983. Hier speelde de politie een sterke rol in het debat. De politie was het beu om prostituees voortdurend op te jagen en stelde eigenhandig een gedoogzone in en vroeg de gemeente de zone te bekrachtigen. De gemeente ging niet akkoord met een tippelzone, maar was wel voorstander van opvang voor prostituees. Utrecht kwam als laatste van de grote steden met een huiskamer en wel in 1986. Naast opening van huiskamers in de vier grote steden, kwam er ook opvang in middelgrote steden als Groningen (1991), Nijmegen (1999) en Heerlen (2001). Inmiddels zijn de zones in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag en Heerlen alweer gesloten wegens (drugs)overlast en criminaliteit. De tippelzone in Utrecht moet in 2021 plaatsmaken voor een woonwijk. In de huiskamers discussieerden hulpverleners over wat het uitgangspunt van de hulpverlening aan prostituees moest zijn. De meeste huiskamers gingen uit van de behoefte van prostituees aan een rustpunt en niet aan een afkickcentrum. Zij accepteerden prostitutie als beroep. Vergroten van de zelfredzaamheid was het voornaamste doel. Dit moest bereikt worden door het professionaliseren van het beroep via safe seks promotie en andere lichaamscontrole. Deze benadering schuurde al dicht tegen de vrouwenhulpverlening aan, al sprak men daar in de eerste jaren nog niet zo over. Pas toen de bestaande dienstverlening onbevredigend bleek, gingen huiskamers ertoe over de vrouwenhulpverlening in te voeren. Hulpverleners in de huiskamers gingen op zoek naar de kracht van vrouwen (empowerment) en lieten onnodige problematisering achterwege. Zij wilden tevens het isolement van prostituees doorbreken door onderlinge herkenning te stimuleren. Ervaringsdeskundigheid van prostituees was een belangrijk middel om dit te bereiken. Nieuw was dat hulpverleners zichzelf, sterker dan voorheen, als instrument zagen waarmee zij erkenden dat hun handelen niet alleen was gebaseerd op wat zij tijdens hun opleiding hadden geleerd, maar ook op hun eigen ervaringen. In de huiskamers van tegenwoordig staat het vergroten van de zelfredzaamheid nog steeds hoog in het vaandel. De vrijblijvendheid van de hulpverlening is echter afgezwakt. Trajectbegeleiding en bemoeizorg zijn geïntroduceerd voor prostituees die intensievere begeleiding nodig hebben of zorg mijden.Bovendien is de hulpverlening meer dan voorheen gericht op het stoppen met werken in de prostitutie. |
|