Verwante vensters |
|
1971 De Werkstraf Reclassering gaat alternatieve straffen begeleiden |
|
"In de bajes zit je maar achter gesloten deuren te wachten tot je een uurtje naar buiten mag om te luchten of te douchen. Dan kost het de maatschappij alleen maar geld. Al die camera's, die bewakers, het eten: dat kost kapitalen. Hier brengen we nog wat op, ondanks dat we boeven zijn." In 1971 deed een Arnhemse politierechter uitspraak tegen drie ijzervlechters, die zich schuldig hadden gemaakt aan zware mishandeling. Zij kregen een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde dat zij voor een bepaalde periode aan de slag moesten in een verpleeghuis, een sociaal pedagogisch centrum en een revalidatiecentrum. Met deze “ijzervlechterszaak” begint de geschiedenis van de werkstraf (toen nog ‘alternatieve sanctie’ genoemd). Later kwamen de begrippen taakstraf, leerstraf en werkstraf in gebruik. Een alternatieve sanctie was een straf die in de plaats kwam van een andere straf, vooral een onvoorwaardelijke veroordeling tot een gevangenisstraf van maximaal zes maanden. Het voordeel van de alternatieve straf was dat de veroordeelde iets kon terugdoen voor de samenleving en tegelijkertijd werkervaring en vaardigheden kon opdoen. In die jaren bereikte het aantal gedetineerden in Nederland een historisch laagtepunt: 2300 in 1973 (vergelijk: in 2005 17.600 gedetineerden; in 2014 10.365). Alternatieve straffen pasten in het milde strafrechtelijk klimaat. Resocialisatie (en niet vergelding) gold als het doel van de straf. De gevangenisstraf lag onder vuur lag omdat onderzoek het risico van detentieschade had gesignaleerd. Gevangenisstraf ging bovendien vaak gepaard met verlies van huis, baan en relaties. Klassejustitie en stigmatisering lagen op de loer. Alternatieve straffen pasten in het geloof in verbetering van de veroordeelde die zijn leven kon beteren. In de tweede helft van de jaren zeventig verhardde het strafrechtelijk klimaat, mede als gevolg van oplopende criminaliteit. Er ontstond een tekort aan cellen met als gevolg dat het erg lang kon duren voordat een veroordeelde zijn straf kon uitzitten. Nu kwamen de alternatieve straffen als geroepen om aan deze misstand een einde te maken. Het werd een compromis tussen idealisme en pragmatisme. Voor de reclassering was het niet direct vanzelfsprekend dat zij een rol zou spelen bij de alternatieve straffen. Voor haar stond het welzijn van de veroordeelde centraal. Werd zij dan niet een verlengstuk van de strafrechtspleging? Wel verklaarde zij zich akkoord met een adviserende rol (in de voorlichtingsrapportage). Zij zou ook kunnen helpen bij het zoeken van geschikte projecten. Ook de begeleiding zou zij voor haar rekening kunnen nemen. Maar toezicht en controle op nakoming? Daar moest over gepraat worden. Met als uitkomst dat de reclassering schoorvoetend instemde met een combinatie van begeleidende en controlerende taken. In 1981 gingen experimenten van start in acht proefarrondissementen, met medewerking van Openbaar Ministerie, rechters en reclassering. Uit onderzoek bleek in 1984 dat de dienstverleningen in negentig procent van de gevallen een gunstig verloop hadden. Engeland voerde als eerste de Community Service in 1972 in, andere Europese landen volgden in de jaren tachtig en negentig. Het aantal dienstverleningen (werkstraffen) breidde zich uit van bijna 1700 in 1981 tot iets meer dan zesduizend in 1990. Bij de reclassering sloeg de terughoudendheid van de eerste jaren om in enthousiasme. Dat kwam omdat de ‘kleine’ criminaliteit in de jaren tachtig spectaculair toenam en het stafklimaat harder werd. Bij de werkstraf waren er meer mogelijkheden te werken aan resocialisatie. In 1989 werd de taakstraf opgenomen in het Wetboek van Strafrecht en in 2001 werd de taakstraf een van de vier hoofdstraffen (naast geldboete, hechtenis en vrijheidsstraf). De taakstraf bestaat uit een werkstraf of een leerstraf of een combinatie van beide. De werkstraf bestaat uit onbetaalde arbeid, terwijl de leerstraf een verplichte training voor gedragsverandering is. De werkstraf mag max. 240 uur zijn. Het aantal opgelegde werkstraffen groeide in de jaren negentig tot 20.000, vooral omdat de bestrijding van sociale zekerheidsfraude werd geïntensiveerd. Na het jaar 2000 was er opnieuw explosieve groei: binnen enkele jaren een verdubbeling tot 40.000. Opvallend was hierin het groeiend aandeel van geweldsmisdrijven. Sinds 2010 daalde het aantal taakstraffen, ook al legt de rechter sinds 2008 meer taakstraffen op dan vrijheidsstraffen. Financiële overwegingen spelen ook een rol. Een taakstraf kost anno 2015 circa 100 euro per dag, een dagje cel meer dan het dubbele, namelijk 230 euro. In 2011 legde de rechter ongeveer 34.000 taakstraffen op, vrijwel allemaal werkstraffen en slechts een paar honderd leerstraffen. Reclassering Nederland voerde in 2014 ruim 31.000 werkstraffen uit. Door de grote aantallen gedwongen stelde de reclassering aparte ‘werkstrafunits’ in om overzicht te kunnen houden. Het overgrote deel van de werkstraffen wordt door Reclassering Nederland uitgevoerd vanuit dertien locaties in meer dan 1700 projecten. Uit onderzoek naar de effectiviteit van de werkstraf bleek dat recidive aanzienlijk daalde in vergelijking met gevangenisstraffen. Voor de reclassering was een belangrijke bevinding dat de begeleider en werkmeester van een werkgestrafte een grote rol spelen in het succesvol verlopen van de werkstraf. Daarbij speelt het motiveren van de veroordeelde een belangrijke rol. Werkmeesters zijn immers in veel gevallen langdurig met de veroordeelden in touw en dan komt er veel meer op tafel dan alleen zaken die met de uitvoering van de werkstraf te maken hebben.
Publicatiedatum: 31-08-2015
Datum laatste wijziging :16-10-2015 Auteur(s): Maarten van der Linde (1948-2020), |
|