|
Dirk Herderschêe (1877 - 1969)speciaal onderwijs, gehandicaptenzorgarts, verwierf binnen het buitengewoon onderwijs grote bekendheid door de intelligentietest van Binet aan te passen, uit te breiden en te normeren voor de Nederlandse situatie. De arts Dr. D. (Dirk) Herderschêe verwierf binnen het buitengewoon onderwijs grote bekendheid door de intelligentietest van Binet aan te passen, uit te breiden en te normeren voor de Nederlandse situatie. Tot in de jaren zestig werd de Binet-Simon-Herderschêe test gebruikt op de scholen voor Buitengewoon Lager Onderwijs. Een aantal van deze scholen draagt nog zijn naam. Zijn grote betrokkenheid bij het onderwijs bleek bijvoorbeeld wanneer zijn verjaardag naderde. Dan belde hij de plaatselijke banketbakker en bestelde taartjes voor de leerkrachten en de leerlingen van de scholen die zijn naam droegen. Die dag werd ook de vlag gehesen bij de scholen. Dat vond hij het mooiste geschenk op zijn verjaardag. Vele generaties leerlingen konden ervan meegenieten, want hij bereikte de leeftijd van 92 jaar. Herderschêe was een begenadigd schrijver met een brede interesse voor de ontwikkelingen in het buitengewoon onderwijs. Hij gaf blijk van zijn betrokkenheid door de vele tientallen artikelen die hij schreef om onderwijzers en artsen te informeren. Zo schreef hij bijvoorbeeld over ’Linkshandigen’ (1911), ’Woordblindheid’ (1929), ’Kinderangst’ (1933), ’Leugen en schijnbare leugen’ (1934) en ’Getalbegrip’ (1937). Zichtbaar werd zijn grote belezenheid en zijn kennis van het ’afwijkende kind’. Breed engagement Maar ook maakte hij zich zorgen over maatschappelijke ontwikkelingen. Vooral de toenemende armoede hield hem bezig. Zijn denken hierover vinden we terug in artikelen als ’Eugenie’ (1915) en ’De prophylaxis der oligophrenie’ (1955). Buitenlandse publicaties werden door hem becommentarieerd in de verschillende vakbladen. Herderschêe sprak en las vloeiend Frans, Duits, Engels en Italiaans. Italiaans had hij zichzelf aangeleerd en de publicaties in die taal las hij dus ook. Italië was zijn favoriete vakantieland en daar ontstond zijn grote liefde voor de Renaissance. Taal en cultuur maakte hij zich eigen. Tot op hoge leeftijd kon hij uit de werken van Dante citeren. Niet zo verwonderlijk dat Herderschêe in 1916 het voorwoord schreef bij de Nederlandse vertaling van De methode Montessori. Zijn brede geëngageerdheid bij het onderwijs werd eveneens zichtbaar door de talrijke functies die hij in zijn loopbaan bekleedde. Belangrijk was de benoeming tot lector in ’de leer der infectieziekten’ aan de Universiteit van Amsterdam. Ook op dit terrein verschenen vele publicaties ’voor den medicus practicus’. Al zijn artikelen en boeken werden in begrijpelijke taal geschreven en de voorbeelden waren veelal aan de eigen praktijk ontleend. Dat was kenmerkend voor Herderschêe. Dr. D. Herderschêe kennen we als arts, docent, lector infectieziekten en bestuurder, maar dat was niet het beroepsideaal wat hem als jeugdige voor ogen stond. Hij wilde het liefst zeeman worden. Jeugd en opleiding Dirk Herderschêe werd op 10 januari 1877 geboren te Schellinkhout bij Hoorn in Noord-Holland. Zijn vader en grootvader waren predikant en ’vurig aanhanger van de modern godsdienstige richting’. Zijn vader wilde de Bijbel weer als volksboek in ere hersteld zien en in 1876 verscheen een toegankelijke ’Bloemlezing uit het Oude Testament’. Hierna verschenen nog tal van andere publicaties. Zijn ouders hadden een ’gezegend’ huwelijk en D. Herderschêe sprak dan ook vol liefde over zijn jeugd en opvoeding. In dit huwelijk werden vier kinderen geboren van wie er twee op jonge leeftijd overleden. Dominee Herderschêe werd in verschillende gemeenten beroepen. Het lag in de verwachting dat zoon Dirk eveneens predikant zou worden, maar die wens had hij niet. Dirk werd aangetrokken door het avontuur en wilde zeeman te worden. Na de lagere school bezocht hij de Hogere Burgerschool in Tiel en Deventer. In zijn eindexamenjaar meldde hij zich aan voor de Hogere Zeevaartschool. Hij slaagde voor zijn toelatingsexamen maar de medische keuring doorstond hij niet. Vanwege ’een te smalle borst’ zou hij later zeggen. Studie medicijnen Hij koos vervolgens voor de studie medicijnen. Dit gaf hem de mogelijkheid om later scheepsarts te kunnen worden. In Utrecht volgde hij colleges psychiatrie bij professor Th. Ziehen. Behalve dat deze hoogleraar studie had gemaakt van ’zwakzinnigheid’, had hij tevens interesse voor de mogelijkheden om het verstand te meten. In dezelfde tijd als Binet publiceerde hij hierover. Dit thema, verstandsmetingen, had de volle belangstelling van student Herderschêe. Dat deze interesse blijvend was zou blijken tijdens zijn Amsterdamse loopbaan als arts. Hij legde de artseneed af op 8 mei 1903 en nam het besluit te promoveren. Dat was in Nederland niet mogelijk omdat voor toelating tot het doctoraat een gymnasiumvooropleiding mede vereist was. In België was er wel een mogelijkheid. Hij verzocht aan de minister van Binnenlandse Zaken en Openbaar Onderwijs om toelating tot het doctoraat programma aan de Universiteit van Gent en daar verwierf hij aan ’la faculté de médecine de l’Université de Gand’ op 19 juli 1903 de ’Grade de docteur en médecine, chirurgie et accouchements’ met de toevoeging ’admis avec satisfaction’. Deze graad behaalde hij niet door het schrijven van een proefschrift maar door het afleggen van een aantal examens. Werkzaam leven Na zijn promotie aanvaardde hij een benoeming als assistent van professor H. Snellen aan het Gasthuis voor behoeftige en minvermogende Ooglijders te Utrecht. Na hier ruim een jaar gewerkt te hebben vestigde hij zich als arts in Amsterdam aan de Keizersgracht. Hij ging inwonen bij zijn vader die predikant was van de naastgelegen Remonstrantse Kerk. Naast zijn eigen praktijk, een praktijk voor onvermogenden, was hij arts-assistent op verschillende afdelingen van het Wilhelmina Gasthuis. Zijn belangstelling ging hier met name uit naar het voorkomen van ziektes die via besmetting of infecties waren opgelopen. Onvoldoende hygiëne was de belangrijkste oorzaak van tal van ziektes en dat was dan ook de reden dat hij het vak ’hygiëne’ ging geven aan de school voor maatschappelijk werk. Uiteindelijk zou zijn belangstelling uitmonden in een aanstelling als geneesheer op de afdeling besmettelijke ziekten van het Wilhelmina Gasthuis. Zijn kwaliteiten waren dusdanig dat hij in dit ziekenhuis op vijfendertigjarige leeftijd aangewezen werd als plaatsvervangend geneesheer-directeur. Toelatingscriteria Zoals gezegd had hij zich tijdens zijn opleiding in Utrecht bij zijn leermeester professor Th. Ziehen verdiept in de achtergrond van zwakzinnigheid. Deze interesse bleef hij houden en hij aanvaardde in 1906 een deeltijdbetrekking als schoolarts. De donderdag was de vaste dag die werd gereserveerd voor de scholen voor buitengewoon onderwijs. Vanaf de eerste dag was hij geïnteresseerd in de criteria waarop kinderen werden toegelaten tot deze scholen. Uiteindelijk zou deze belangstelling leiden tot de bekende en veel gebruikte Binet-Simon-Herderschêe test. Op 44-jarige leeftijd trouwde hij met de zeventien jaar jongere Willemina de Jong. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren die allen voor een medisch beroep kozen. Hij was een familieman, lief, maar kon zich ook afstandelijk opstellen. In 1928 verhuisde het gezin naar de Nicolaas Maasstraat in Amsterdam. Voor zijn huwelijk had hij zijn vrouw verteld dat hij leed aan een progressieve oogziekte. Hij wist al enige jaren dat hij blind zou worden. Onderzoek had uitgewezen dat er sprake was van een verhoogde oogdruk die leidde tot glaucoom. Hij wilde geen braille leren, niemand hoefde hem te beklagen en hij wilde zeker niet zielig gevonden worden. Hij had een sterk geheugen. ’s-Morgens ging hij naar boven, naar zijn studeerkamer en daar liep hij op en neer, teksten memoriserend in verschillende talen. Omdat zijn gezichtsvermogen achteruitging las zijn vrouw hem de tijdschriften voor en hij dicteerde haar zijn artikelen. Hij bleef actief lid van vele verenigingen. Vanwege zijn ziekte vonden de vergaderingen van het Hoofdbestuur van de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen dikwijls bij hem thuis plaats. Naar de ledenvergaderingen werd hij begeleid door medebestuurslid J.J. Edens, hoofd van een B.O.-school te Amsterdam. In 1932 werd hij benoemd tot lector in de infectieziekten aan de Universiteit van Amsterdam. In Amsterdam en op de universiteit kende hij feilloos de weg. Daar was hij collega van onder andere H. Burger, C. de Lange en Ph. Kohnstamm. Met laatstgenoemde zat hij in het bestuur van de Stichting Buitengewoon Onderwijs, de in 1929 gestarte beroepsopleidingen voor leerkrachten bij het buitengewoon onderwijs. De Duitse bezetter had arbeidskrachten nodig in de oorlogsindustrie en wilden daar ook studenten voor inzetten. Dit mondde uit in de razzia’s van 6 en 11 februari 1943. Meer dan 600 studenten werden opgepakt. De studenten moesten een ’loyaliteitsverklaring’ ondertekenen. Wie niet tekende moest zijn studie afbreken en werd onmiddellijk voor de Arbeidseinsatz in Duitsland opgeroepen. Een kleine minderheid tekende. Het onderwijs werd stilgelegd. Thuis gaf Herderschêe vervolgens bij een olielampje les aan de studenten die op de universiteit niet meer terecht konden. Plaquette In Amsterdam dienden dertig hoogleraren en lectoren hun ontslag in als protest tegen de maatregelen van de bezetter. Herderschêe was één van hen. Het ingediende ontslag viel slecht bij de autoriteiten en zij kregen per omgaande te horen dat deze daad werd gezien als ’verraad’ en dat bij handhaving ’standrecht’ zou volgen. De ontslagaanvragen werden ingetrokken, maar Herderschêe nam opnieuw ontslag, nu vanwege gezondheidsproblemen. De Burgemeester van Amsterdam, E.J. Voûte, besloot tot het verlenen van eervol ontslag met ingang van 20 september 1943. Tegelijkertijd had Herderschêe ontslag genomen als schoolarts en als hoofd van de afdeling besmettelijke ziekten van het Wilhelmina Gasthuis. Een plaquette in dit ziekenhuis herinnert nog steeds aan zijn grote verdienste. Hij bleef wel actief lid van de redactie van het Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs en van het bestuur van de Stichting Buitengewoon Onderwijs. In 1965 verhuisde hij naar Bennekom waar hij vier jaar later overleed. De familie gaf kennis van zijn overlijden met de woorden: ’Hij overleed na een groots gedragen gehandicapt leven.’ Een groot deel van zijn leven was gewijd aan de zorg voor gehandicapten en ook nadat hij slechtziend geworden was, bleef hij zich op de hoogte houden van de ontwikkelingen, schreef artikelen en boeken, bezocht bijeenkomsten en gaf colleges. Tijdlijn 1903 Artsenexamen in Utrecht en promotie te Gent. Aanstelling als ’Assistent Geneesheer aan het Gasthuis voor behoeftige en minvermogende Ooglijders’, op een jaarlijkse bezoldiging van f 1000,--. 1906 Benoeming tot Gemeente-arts van Amsterdam ’met een jaarwedde van f. 2200,--’. Lid van de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen. 1909 Docent Hygiëne aan de School voor Maatschappelijk Werk te Amsterdam. 1910 Aanstelling als schoolarts bij de Vereeniging voor Spraakgebrekkige en Achterlijke Kinderen te Amsterdam. Vicevoorzitter van de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen. 1911 Lid van de redactie van het Tijdschrift der Vereeniging van Onderwijzers en Artsen werkzaam aan Inrichtingen voor onderwijs aan Achterlijke en Zenuwzwakke kinderen. 1912 Herbenoemd als schoolarts in Amsterdam. 1913 Benoeming als geneesheer ’belast met den dienst op de besmettelijke afdeling van het Wilhelmina Gasthuis’ en dit ’op eene jaarwedde van f 3.000,--’. Docent bij de ’vakantiecursus’ voor leerkrachten bij het Buitengewoon Lager Onderwijs. 1916 Aangewezen tot plaatsvervangend geneesheer-directeur van het Wilhelmina Gasthuis. 1917 Lid van de redactie van Pais. Lid en rapporteur van de commissie After Care. 1919 Eindredacteur van het tijdschrift Pais. Hij vervangt dat jaar Van Voorthuijsen die vanwege tuberculose langdurig moet kuren. 1920 Benoeming tot voorzitter van de Nederlandsche Vereeniging van Schoolartsen. Deze benoeming werd door Herderschêe niet aanvaard. Medeoprichter en redactielid van het Sociaal Medisch Maandschrift. 1921 Lid van de Amsterdamse Voogdijraad. 1921 Docent Kinderpsychologie aan de opleiding Kind en Opvoeding. 1923 Lid van de redactie van Kinderstudie. 1923 Eindredacteur Tijdschrift voor Sociale Geneeskunde. 1926 Lid van de Commissie Schooltijden en lesuren, ingesteld door de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen. 1927 Lid Federatief Comité voor de beroepsopleiding voor het buitengewoon onderwijs. Bestuurslid van de Centrale Vereeniging voor Gezondheidskolonies voor Zwakzinnigen. 1930 Lid van de Commissie tot bestudering van de methoden van onderzoek, ingesteld door de Vereeniging van Onderwijzers en Artsen. 1932 Medeoprichter en bestuurslid van de Stichting voor Buitengewoon Onderwijs. Benoeming tot lector aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam. 1934 Bestuurslid van de Amsterdamse Vereeniging tot Behartiging der Belangen van het Zwakzinnige Kind. Lid redactie studieboekenreeks Afwijkende Kinderen. Lid redactie Sociale handwijzers op juridisch en medisch gebied. 1938 Officier in de Orde van Oranje-Nassau. 1943 Pensionering als schoolarts en als hoofd van de afdeling Besmettelijke Ziekten van het Wilhelmina Gasthuis. Hij wordt ‘om gezondheidsredenen’ eervol ontslagen als lector aan de Gemeente Universiteit van Amsterdam. 1947 Treedt af als redacteur van het Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs. 1958 Publiceerde zijn laatste bijdrage in het Tijdschrift voor Buitengewoon Onderwijs en Orthopedagogiek. 1969 Hij overleed op 16 maart van dit jaar. Deze biografische schets is als bijlage opgenomen bij het proefschrift van Jan Brandsma, Strijdmakkers: ontstaan, groei en professionalisering van het Buitengewoon Onderwijs in Nederland, ca. 1895-1950, Rijksuniversiteit Groningen, 2022. |