1889 Start sociale huisvesting
Wonen en volksemancipatie
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste

Charles Dickens kon de armoede en verpaupering in Londen aan het einde van de 19de eeuw scherp onder woorden brengen. In Vlaanderen was het niet veel beter gesteld. De industriële revolutie bracht een grote toeloop van nieuwe bewoners naar de steden op gang. Arbeiders moesten in afwezigheid van (openbaar) vervoer noodgedwongen dicht bij hun werk wonen. Helaas waren er in de steden onvoldoende woningen. Bovendien was er bewust ook nauwelijks beleid over huisvesting. Rondom de oude stadskernen verschenen dan ook de 19de eeuwse stadsgordels, wijken met kriskras door elkaar gebouwde kleine en slechte woningen. Daar vinden we de kenmerkende beluiken, waar al het nieuwe arbeidersvolk op een kluitje moest samenhokken. Veel privacy en hygiëne was er niet.

De druk om deze toestand te verbeteren leidde in 1889 tot een eerste vorm van sociaal huisvestingsbeleid, de volkswoningbouwwet. Die wet beoogde gemeenten aan te sporen tot het ontwikkelen van woonbeleid via zogenaamde arrondissementele beschermcomités, en arbeiders in staat te stellen een eigen woning te kopen via kredietverstrekking. De iets eerder opgerichte Algemene Spaar- en LijfrenteKas (A.S.L.K.) speelde daarin een belangrijke rol. Omdat het effect van de wet te beperkt was, werd later overgegaan tot het oprichten van sociale woningbouwmaatschappijen. Die probeerden door grootschalige bouwprojecten de huisvesting te verbeteren, vooral in steden. Voor de Eerste Wereldoorlog domineerden grote appartementsgebouwen, nadien kwam er aandacht voor zogenaamde tuinwijken, zoals de Unitaswijk in Antwerpen of de Maurits Duché wijk in Vilvoorde (nu bekend als 'Far West'). Later werden onder invloed van Le Corbusier hoge appartementsgebouwen weer populair, zoals die van Renaat Braem in Antwerpen, maar ook die van de Parijse banlieues waar in 2005 zware rellen uitbraken.

De wet uit 1889 bepaalt nog tot op de dag van vandaag dat het uitgangspunt van het Belgische en later Vlaamse sociaal huisvestingsbeleid gericht is op het verwerven van een eigen huis. Ook latere ontwikkelingen zoals de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen en Woonvertrekken (1912) en het huidige stelsel van sociale leningen sluiten daarbij aan. Dat uitgangspunt verklaart ook waarom er momenteel in Vlaanderen maar ongeveer 5% van de woningen in bezit zijn van sociale huisvestingsmaatschappijen, terwijl dit bijvoorbeeld in Nederland decennia lang rond de 60% schommelde. Om de beperkte impact van dat kleine volume aan sociale woningen wat te vergroten, ontstonden nieuwe wooninitiatieven zoals sociale verhuurkantoren. Toch blijft het moeilijk om voldoende sociale woningen of koopmogelijkheden via sociale leningen te organiseren. Lange wachtlijsten voor sociale huisvesting zijn het gevolg. Daardoor blijft er een markt bestaan voor huisjesmelkers, wier aanbod soms niet veel beter is dan de 19de eeuwse beluiken.

Vlaanderen heeft geen woonscholen gekend, zoals Nederland die kende, om ‘onmaatschappelijken’ een goede wooncultuur bij te brengen. Wel werd er gewerkt met ‘prijskampen voor orde en netheid’ om een andere wooncultuur te verspreiden. Bovendien waren de nieuwe huizen zo gebouwd dat het leven zich naar binnen keerde, in tegenstelling tot het leven in de openbare ruimte van de beluiken. Een woning werd zo “een stenen dwangbuis waarin de betere arbeider tot burgerlijke gevoelens kon worden gebracht”. Op die manier kreeg huisvestingsbeleid ook een disciplinerende kant. Moderne varianten daarvan zijn de taaleis die sociale huisvestingsmaatschappijen aan hun huurders moeten stellen. Wie niet bereid is om Nederlands te leren, kan een huurcontract geweigerd worden.

Publicatiedatum: 23-07-2009
Datum laatste wijziging :11-12-2015
Auteur(s): Jan Steyaert,
Literatuur
Links
Google Earth (Deze optie werkt alleen als Google Earth geïnstalleerd is)
Studieopdrachten Klik hier om de studieopdrachten te bekijken
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste