Jane Jacobs (1916-2006) heeft meer dan wie ook een stempel gedrukt op het denken over steden gedurende de tweede helft van de 20ste eeuw, hoewel ze nooit enige opleiding inzake stedenbouwkunde of iets dergelijks volgde. Al vrij jong verhuisde ze naar Greenwich Village, een wijk in Manhattan waar ze in volle crisistijd verschillende baantjes moest aannemen om rond te komen. Periodes van werkloosheid vulde ze op met lange stadswandelingen. Vooral haar vlotte schrijfstijl en scherpe analytische blik vielen op. Ze trouwde met een architect en ging schrijven voor Architectural Forum. Zo ontwikkelde zich haar interesse in steden. In 1961 publiceerde ze haar bekendste boek, The death and life of great American cities, als protest tegen de gigantische plannen van onder meer Robert Moses, de stadsarchitect van New York. Die wilde onder meer grote verkeersassen door de stad trekken om de auto volop ruimte te geven (in de jaren zestig al!). Jacobs werd helemaal gek van diens tekentafel plannen, en argumenteerde dat de stad niet op een tekentafel ontstaat, maar van onderuit groeit als een levend organisme. Steden zijn als lichamen, en straten vormen de aders. Via haar publicaties en protestacties slaagde Jacobs er samen met vele anderen in om de bouw van de Lower Manhattan Expressway tegen te houden.
In 1968 verhuisde Jane Jacobs naar Toronto, uit protest tegen de oorlog in Vietnam en om haar zonen te behoeden van dienstplicht. Ze zou er tot haar dood blijven wonen. Daar deed zich ongeveer hetzelfde voor. Toronto wilde de Spadina Expressway dwars door de stad bouwen. Jacobs werd weer één van de vooraanstaande activisten tegen dit plan, en opnieuw verdween het in een lade.
In Nederland leefde in die tijd ook de planologische gedachte dat steden vooral koning auto ruimte moesten geven, en werden wegen zo gebouwd dat de auto snel in de binnenstad kon geraken (bv. de Weesperstraat in Amsterdam). Nu is er meer aandacht voor verkeersvrije winkelstraten en bouwen voor de buurt.
Een paar basiselementen uit Jacobs’ visie op de stad blijven ook nu nog dominant aanwezig. Zo wees ze steeds op het belang van functiemenging als voorwaarde voor leefbaarheid in de stad. Als functies uit elkaar getrokken worden, ontstaan plaatsen die maar parttime gebruikt worden, bv. slaapsteden of grote winkelstroken. Jacobs pleitte er voor functies als wonen, winkelen, werken en recreatie dicht bij elkaar te plaatsen en territoriaal met elkaar te vervlechten. Wipkippen op de hoek van de straat en een voetbalveldje om de hoek maken een woonwijk levendig.
In vervolg hierop introduceerde Jacobs het begrip ‘eyes on the street’. Veel mensen die de stad op verschillende tijdstippen gebruiken zorgden voor een lichte vorm van sociale controle die de veiligheid in de stad doet toenemen. Robert Putnam zal deze gedachte later overnemen in zijn werk over sociaal kapitaal.
Een derde nog steeds populair idee van Jacobs zit in de uitspraak “old ideas can sometimes use new buildings. New ideas must use old buildings”. Stadsontwikkeling gaat niet over sloop en nieuwbouw, maar over hergebruik. Die gedachte wordt in Nederland bijvoorbeeld gebruikt in de Van Nelle Fabriek in Rotterdam of in Strijp S, de oude Philips gebouwen in Eindhoven.
Ter nagedachtenis van Jane Jacobs ontstonden in verschillende steden zogenaamde Jane’s walk, stadswandelingen gericht op het hedendaagse leven in wijken en buurten, gegeven door bewoners zelf. Dat geeft een beeld van de levende stad, daar waar traditionele gidsen meestal naar het verleden kijken, naar ‘de dode stad’. Deze stadswandelingen worden ook wel eens ‘urban safaris’ genoemd. Ook in Vlaamse en Nederlandse steden bestaat dit concept, bv. Antwerpen Averechts of Mechelen Binnenste Buiten.
Publicatiedatum: 06-05-2011
Datum laatste wijziging :29-01-2021
Auteur(s): Jan Steyaert,