1973Joel Fischer De vader van de professionele twijfel
Begin 1973 publiceert de op dat ogenblik nog redelijk onbekende Joel Fischer een klein artikel in het tijdschrift Social Work, het maandblad van de National Association of Social Work. Na de uitbouw van de professionaliteit van sociaal werk via het werk van Mary Richmond en opleidingen in het hoger onderwijs van de decennia daarvoor stelt Fischer zich de vraag of social casework eigenlijk wel effectief is. Worden de bedoelde resultaten in praktijk eigenlijk wel gehaald? Tot ieders verrassing bleken de meeste onderzoeken aan te geven dat casework weinig effectief was en dat zelfs ongeveer de helft van de cliënten slechter af was na hulpverlening dan ervoor. Fischer hield daarom een pleidooi om niet te volstaan met goede intenties in sociaal werk, maar kritisch te kijken naar effecten: “The issue of effectiveness of practice always must be of paramount concern to the profession and cannot be brushed aside.”
Het artikel van Joel Fischer zorgde meteen voor een hevig debat in de volgende nummers van het tijdschrift en in aanverwante vakpers. Het is waarschijnlijk één van de meest heruitgegeven en geciteerde publicaties uit de wereld van sociaal werk. Het artikel en de daarop volgende reacties kunnen gezien worden als de start van professionele twijfel. En dan niet in cynische zin, maar als basis voor een gezonde dosis argwaan ten aanzien van effecten van eigen hulpverlenen en een permanente zoektocht naar verbetering daarvan.
Fischer bleef niet hangen bij het bevragen van de effectiviteit van sociaal werk, maar schreef in de daarop volgende decennia een aantal handboeken over hoe wetenschap en effectonderzoek een ruimere plaats geven in hulpverlening, waarvan Evaluating practice in 2009 al een zesde druk kreeg. Hij had op dit punt een aanstekelijk enthousiasme. Zo schreef hij in 1993: “By the year 2000, empirically based practice – the new social work – may be the norm, or well on the way to becoming so.” Je zou kunnen argumenteren dat wetenschappelijk gefundeerd sociaal werk nog lang niet de gangbare praktijk is, maar de discussie daarover is wel zeer dominant aanwezig in de sector. Op dat punt heeft Joel Fischer dus gelijk gekregen.
De professionele twijfel als drijvende kracht achter beroepsinnovatie heeft sinds 1973 alleen maar meer aandacht gekregen. Het leidde tot ruimte voor ‘evidence based’ sociaal werk en een hele bibliotheek vol informatie over dit thema. Voor Nederland zijn relevante initiatieven de start van ondermeer de databank effectiviteit van jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut, het project effectieve interventies van MOVISIE en het werk rond protocollering in Vlaanderen.
Onderdeel van deze aandacht voor wetenschappelijke onderbouwing van hulpverlening is de vraag waar nu het werkzame ingrediënt van sociaal werk gezocht moet worden. Worden effecten behaald door een bepaalde aanpak van hulpverlening (die dan in een stappenplan beschreven kan worden) of zijn het algemene kenmerken van de hulpverlener (zoals empathie) of gaat het juist om het niet-methodisch aanwezig zijn (‘present’ zijn)? Met name Sjef de Vries heeft een sterk pleidooi geschreven om te kijken naar de algemene kenmerken, de zogenaamde ‘common factors’. Vanzelfsprekend gaat het hier om een heel indringende vraag met verregaande consequenties voor opleidingen en professionalisering. Helaas is er nog geen eenduidig antwoord beschikbaar.
Publicatiedatum: 06-05-2011
Datum laatste wijziging :11-11-2013
Auteur(s): Jan Steyaert,