Sigmund Freud (1856-1939) is vermoedelijk zowel de meest vernieuwende als de meest verguisde denker over de menselijke psyche. Rondom 1900 introduceerde hij een geheel nieuwe manier om naar mensen te kijken door radicaal af te rekenen met het idee dat de menselijke psyche een eenheid was. Freud ontrafelde deze als een conflictmatig geheel, als een wankel evenwicht tussen het onderbewuste, waar duistere driften heersten, en het bewuste, dat veelal niet meer was dan een kwetsbaar vernislaagje.
Die gedachte vormt de basis van de zogenaamde dieptepsychologie, waar ook denkers als Jung en Adler school in maakten. Daarin wordt de menselijke geest nogal eens vergeleken met een ijsberg: 1/10 deel ligt boven water (is bewust), en 9/10 deel ligt onder water (het onderbewuste). Bij de meeste mensen is dat niet problematisch. Maar bij ‘geestzieken’ is de controle over het onderbewuste weg, het vernislaagje vertoont scheuren. Door in psychoanalyse te gaan kan de patiënt inzicht krijgen in de diepere krachten die achter zijn problemen schuil gaan en die vaak zijn terug te voeren op gebeurtenissen in het verleden.
Freud heeft deze grondgedachte op meerdere manieren theoretisch uitgewerkt. Zo werkte hij zijn theorie van het onderbewuste uit door een onderscheid te maken tussen het driftig opspelende ’id’, het beheersende en bemiddelende ’ego’ en het veeleisende ’superego’. Van grote invloed is ook Freuds ontwikkelingstheorie, waarin hij een onderscheid maakte tussen de orale (0-1,5 jaar), anale (1,5-3 jaar), fallische (3-6 jaar), latentie (6-12 jaar) en genitale (> 12 jaar) fase.
Als een van deze fases niet goed is doorlopen, vertaalt zich dat later in mentale problemen. Zo ontstaat tijdens de fallische fase het Oedipus-complex - een jongentje ontwikkelt de sekse-identiteit van een man, door verliefd te worden op zijn moeder. Hij ziet dat zijn vader de aandacht krijgt van haar en daarom begint hij zijn vader te haten. Deze haat wordt omgezet in identificatie, als hij inziet dat hij zoals zijn vader moet worden om indruk te maken op zijn moeder. De vrouwelijk variant van het Oedipus-complex wordt het Elektra-complex genoemd.
Juist dit soort ongrijpbare redeneringen bezorgde Freud bij wetenschappers een slechte naam. Freud was, aldus zijn tegenstanders, meer iets voor ‘gelovigen’. Dat neemt niet weg dat de door Freud ontwikkelde therapeutische praktijk grote invloed heeft gehad op alle daarna ontwikkelde therapieën en vormen van psychosociale hulpverlening.
Tot Freud werden psychische problemen vooral medisch geduid, als een fysiek mankement. Na Freud kreeg de psychiater/psychotherapeur/hulpverlener voor het eerst een eigen domein, een eigen koninkrijk waar de ‘analyticus’ de baas was. Deze doorzag de cliënt, duidde de symptomen en analyseerde het gedrag. Dat maakte hem tot een absolute professionele autoriteit, die alle ontwijkingsmechanismen van de cliënt doorzag. Psychoanalytische begrippen die daar betrekking op hebben, zoals compensatie, verdringing, weerstand en overdracht/tegenoverdracht werden dankbaar overgenomen en zijn in de westerse psychotherapie inmiddels algemeen aanvaard. De denkbeelden van Freud hadden in de jaren dertig grote invloed op het sociaal (maatschappelijk) werk, zeker in de Verenigde Staten, waar men voor de Tweede Wereldoorlog voorop liep in de theorievorming. Het werk professionaliseerde en zocht naar een eigen identiteit.Het nieuwe psycho-analytische zelfvertrouwen hielp daarbij en trok zo duidelijke sporen in theorie en praktijk van het social work en, later, het social casework, in Nederland ook wel individueel maatschappelijk werk genoemd.
Van die bijna autoritaire psychiater/psychotherapeut is inmiddels weinig meer over. De humanistische psychologie (zie Rogers) kroonde de cliënt weer tot koning, feministen wezen op Freuds mannelijk chauvinisme, wetenschappelijke onderzoeken zaaiden twijfel over de effectiviteit van psychotherapie en de laatste decennia is er sprake van een opmars van biologische verklaringen. Desalniettemin horen Freuds geschriften, die zich uitstrekken tot cultuurpsychologische beschouwingen, zoals Das Unbehagen in der Kultuur, in de sociale wetenschappen nog steeds tot de meest geciteerde werken. Freud blijft fascineren, misschien wel omdat hij iets van het geheimzinnige/duistere van het menselijk wezen blootlegde. En daar hebben we – heimelijk - allemaal wel weet van.
Desondanks besloot het College voor Zorgverzekeringen in maart 2010 de psychoanalyse te schrappen uit het verzekeringspakket. De 12.500 Nederlanders die jaarlijks in ’analyse’ gaan moeten dat voortaan zelf betalen. Het is onduidelijk hoeveel mensen dat er voor over hebben.
Publicatiedatum: 17-06-2009
Datum laatste wijziging :03-07-2019
Auteur(s): Jos van der Lans,