1790Doven en blinden Het ontstaan van het pedagogisch optimisme
Mensen met een handicap kregen vele eeuwen nauwelijks een plaats in de samenleving. In de oudheid werden ze aan hun lot overgelaten of onmiddellijk bij de geboorte gedood. Ze werden nauwelijks als mens gezien. Eliminatie van misvormde baby’s stond letterlijk in de Romeinse grondwet. Aristoteles schreef over doof geboren mensen dat ze niet konden denken, aangezien ze geen taal hadden. Doof werd hetzelfde als dom. In de middeleeuwen was de situatie al niet veel beter. Handicaps werden beschouwd als straffen van god, kinderen met een handicap waren ‘wisselkinderen’ waarbij de duivel het goede kind had meegenomen en zijn eigen ‘slechte’ kind had achtergelaten.
Er heerste zo eeuwenlang een pedagogisch pessimisme rondom mensen (en vooral kinderen) met een handicap. Kansen op ontwikkeling kregen geen aandacht, omdat men er toch geen resultaat van verwachtte. Daar kwam pas verandering in met de komst van het humanisme. Zo beschreef de Nederlandse humanist Roelof Huysman (Rudolphus Agricola, 1443-1485) in zijn postuum uitgegeven werk hoe een doof geboren man toch leerde lezen en schrijven, en zo de bewering van Aristoteles ontkrachtte. Het pedagogisch pessimisme kreeg een eerste deuk. De Franse schrijver Denis Diderot (1713-1784) formuleerde het nog eens krachtig in zijn brieven over blinden en doven. Zijn pleidooi deze gehandicapte mensen ook ontwikkelkansen te geven, leidde tot eerste scholen voor kinderen met een handicap. Zo startte in 1760 in Parijs de abt Charles Michel de l’Epée een schooltje voor doven, in onze tijd bekend als Institut National de Jeunes Sourds.
Het werk van de l’Epée inspireerde de Waalse predikant Henri Daniel Guyot (1753-1828) om in 1790 in Groningen te beginnen met onderwijs voor dove kinderen. Zo wordt het speciaal onderwijs in Nederland geïntroduceerd. Zijn werk kreeg navolging in 1840 toen Martinus van Beek startte met het Instituut voor Doven in Sint-Michielsgestel (nu Viataal). Later volgden nog het Rudolf Mees Instituut (nu Polano) in Rotterdam in 1853 en in 1888 Effatha te Leiden. Deze laatste school fuseert met de school van Guyot tot de huidige Koninklijke Effatha Guyot Groep. In 2010 volgde opnieuw een opschaling toen het Instituut voor Doven Viataal (Sint-Michielsgestel), Sint-Marie (Eindhoven) en de Koninklijke Effatha Guyot Groep fuseerden tot Stichting Koninklijke Kentalis.
De start van het speciaal onderwijs bleef niet beperkt tot dove kinderen, maar kreeg snel uitbreiding naar onderwijs aan blinden. Bepalend was Johan Rudolf Deiman (1743-1808) op wiens initiatief in 1808 in Amsterdam met financiële steun van de vrijmetselaars een blindenschool startte (tegenwoordig bekend onder de naam Visio). Opnieuw was er sprake van sterke inspiratie uit Parijs, het Hospice des Quinze-Vingt en het werk van Valentin Haüy (1745-1822). Die leerde de zestienjarige blinde bedelaar François Lesueur met in reliëf gevormde letters en cijfers lezen, en bevestigde zo dat het missen van een zintuig niet gelijkstaat met dom zijn.
Het speciaal onderwijs heeft sinds het einde van de 18de eeuw een sterke ontwikkeling doorgemaakt, en dit zowel in termen van aantal kinderen als inhoudelijk. Daartoe behoren methodiekontwikkeling zoals gebarentaal en braille, maar ook beleidskaders zoals weer samen naar school (inclusief onderwijs), ambulante begeleiding (het ‘rugzakje’) en passend onderwijs. Wat gebleven is, is het pedagogisch optimisme, het idee dat een beperking niet allesbepalend hoeft te zijn of ontwikkeling onmogelijk maakt.
Publicatiedatum: 17-01-2009
Datum laatste wijziging :09-06-2021
Auteur(s): Jan Steyaert,