Verwante vensters |
|
1966 Zorg en wetenschap Wetenschappelijke inzichten steeds belangrijker |
|
De bijdrage van de wetenschap aan de kennis van (de hulpverlening aan mensen met) verstandelijke beperkingen nam vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw enorm toe. Twee factoren waren in dit verband van belang. Ten eerste de kritiek op de gangbare praktijk. Het fotoboek Christmas in Purgatory (Kerstmis in het vagevuur, 1966) bracht de misstanden in instituten in de Verenigde Staten in beeld. Dit leidde tot wetenschappelijk onderzoek naar het functioneren van die instituten. De conclusie was: de kwaliteit van het bestaan van bewoners in instituten is slecht. Hierop ontstond een de-institutionalisatiebeweging: hulpverlening zou voortaan moeten plaatsvinden in de minst beperkende omgeving in de samenleving. Vervolgens werd veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de effecten hiervan. Nederland liep daarin niet echt voorop. Pas de publicatie in 1988 van een foto van de naakte en vastgeketende Jolanda Venema leidde tot het nodige wetenschappelijk onderzoek ter verbetering van de kwaliteit van bestaan van mensen met verstandelijke beperkingen. Ten tweede maatschappelijke factoren. In Zweden en Denemarken werd vanaf de jaren vijftig het normalisatieprincipe geïntroduceerd: burgers met verstandelijke beperkingen moeten een bestaan kunnen leiden ‘zo dicht bij het normale als mogelijk’. Dit leidde tot wetenschappelijk onderzoek naar de effecten hiervan. In de Verenigde Staten ontstond in de jaren zestig een emancipatiebeweging voor mensen met verstandelijke beperkingen ter verbetering van hun positie in de samenleving. Om deze verbetering vorm te geven stimuleerde bijvoorbeeld al president Kennedy wetenschappelijk onderzoek op dit gebied. De Verenigde Naties namen in 1971 de Universele Verklaring van de rechten van Verstandelijk Gehandicapten aan. Deze verklaring gaf de stoot tot wetenschappelijk onderzoek naar de toepassing van deze rechten in de praktijk. Kennisname van de ontwikkelingen in de Scandinavische landen en de Verenigde Staten en van het wetenschappelijk onderzoek van de resultaten daarvan leidden tot introductie van de-institutionalisatie, normalisatie en emancipatie in Nederland. Ook deze verandering heeft het wetenschappelijk onderzoek van (de hulpverlening aan mensen met) verstandelijke beperkingen sterk bevorderd. Een belangrijke stimulans vormde de benoeming van hoogleraren met een leeropdracht specifiek op dit gebied. De eerste hoogleraren vanuit een wetenschappelijke discipline waren (in chronologische volgorde): Ad van Gennep (1979, orthopedagogiek UvA, 1997, gezondheidswetenschappen UM), Anton Doŝen (1992, psychiatrie RUN), Hans Reinders (1995, ethiek VU) en Heleen Evenhuis (2000, geneeskunde EUR). Sinds 2000 groeide dit aantal verder. Een andere stimulans vormde de aanstelling van lectoren in het hbo (sinds 2002) en de toename van het aantal wetenschappelijk gevormde professionals in de praktijk. Wetenschap houdt zich bezig met theorieën en modellen, die worden ook wel paradigma’s genoemd. De paradigma’s op het gebied van (hulpverlening aan mensen met) verstandelijke beperkingen ontstonden na elkaar en bestaan nu naast elkaar. De belangrijkste zijn: 1. Defectparadigma. De nadruk wordt gelegd op verschillen tussen mensen met en mensen zónder verstandelijke beperkingen. Die beperkingen bestaan uit tekorten die veroorzaakt worden door neurologische en/of genetische defecten. Er is dus sprake van ziekte of stoornis in het individu (biomedisch model). Voor de hulpverlening staat de relatie arts/verpleegkundige tot patiënt model. In die relatie staat zorg centraal. Voor de plaats waar die zorg wordt verleend, staat het ziekenhuis model. 2. Ontwikkelingsparadigma. De nadruk wordt gelegd op verschillen én overeenkomsten tussen mensen met en mensen zónder verstandelijke beperkingen. De verschillen hebben betrekking op de beperkingen van het leervermogen, de overeenkomsten op de ontwikkeling van personen met die beperkingen (functioneel model). Voor de hulpverlening staat de relatie leraar tot leerling model. In die relatie staan leren en ontwikkeling centraal. Voor de plaats waar de hulp wordt verleend staat de gewone omgeving model: normalisatieprincipe (omgevingsmodel). 3. Burgerschapsparadigma. De verschillen tussen mensen worden gezien als diversiteit. Voor de hulpverlening staat de relatie samenleving tot volwaardig burgerschap model. In die relatie staat ondersteuning centraal. Voor de plaats waar die hulp wordt verleend, staat de gewone omgeving in een humane samenleving model (sociaal model). Wetenschappelijk gevormde professionals (arts, psycholoog, orthopedagoog) passen op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde kennis en kunde toe in de praktijk (evidence based practice). Maar ze verrichten zelf praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek om tot de best mogelijke praktijk (best practice) te komen (practice based evidence). In 2014 hebben de hoogleraren uit verschillende disciplines in de gehandicaptenzorg voor het eerst gezamenlijk een Nationaal Onderzoeksprogramma Gehandicapten opgesteld, met als doelstelling: participatie door mensen met beperkingen. Het motto was ‘Krachten bundelen’. Onder voorzitterschap van Heleen Dupuis, voorzitter van de VGN en zelf emeritus-hoogleraar medische ethiek, staken zij de koppen bij elkaar om na te denken over de manier waarop het onderzoek in de toekomst het best kan worden vormgegeven. Naast de hoogleraren schoof ook een aantal andere sleutelfiguren aan, zoals onderzoekers op het gebied van visuele beperkingen en disability studies. Het resultaat was een rapport waarin de deelnemers de bouwstenen voor een Nationaal Programma Gehandicapten beschrijven: naast kennisverspreiding en implementatie gaat het om drie inhoudelijke gebieden: gezondheid, gedrag (geestelijke gezondheid en welzijn) en participatie. De onderdelen worden uitgewerkt en voor financiering voorgedragen aan het ministerie van VWS en ZonMW, het fonds dat projecten in de gezondheidszorg financiert.
Publicatiedatum: 01-09-2012
Datum laatste wijziging :04-07-2023 Auteur(s): Ad van Gennep (1937-2019), |
|