2015 Financiering uit de WMO Van beschermd wonen naar beschermd thuis |
|
Op 1 januari 2015 wordt de reikwijdte vergroot van de bestaande Wet maatschappelijke ondersteuning (zie ook: 2007 Wet maatschappelijke ondersteuning). Gemeenten zijn vanaf dat moment verantwoordelijk voor het begeleid en beschermd wonen en daarmee gaat de financiering over van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wmo.
Het is niet de eerste financieringswijziging voor deze relatief jonge zorgsector. En ook niet de laatste. Het begeleid en beschermd wonen kent in de loop van de tijd namelijk diverse vormen van financiering (zie ook: 2021 Wet Langdurige Zorg). De hardnekkige discussie over de positionering van de sector - “gaat het hier om welzijn of om zorg?” - speelt steeds een belangrijke rol in de zoektocht naar de juiste financiering. Inclusieve samenleving Met de uitbreiding van de Wmo zijn gemeenten nu ook verantwoordelijk voor ondersteuning en participatie van burgers met een beperking, langdurende psychische of psychosociale kwetsbaarheid. Doel is om daarmee bij te dragen aan het uitgangspunt van de inclusieve samenleving: “Iedereen is van waarde en kan naar wens en vermogen meedoen”. De gemeente krijgt daartoe de verantwoordelijkheid voor zowel het begeleid wonen als het beschermd wonen. Het benodigde geld daarvoor wordt overgedragen vanuit het Algemene Fonds Bijzondere Ziektekosten naar het gemeentefonds. Doel is dat hiermee meer van nabij inzicht komt in welke ondersteuning een burger wil en nodig heeft. En ook dat die ondersteuning veel meer in samenhang geboden gaat worden met andere, deels ook door de gemeente gefinancierde, maatschappelijke ondersteuningsmogelijkheden. Te denken valt aan de lokale welzijnsvoorzieningen, voorzieningen voor toeleiding tot werk, etc. Kortom: de gedachte is dat de ondersteuning hiermee persoonlijker, effectiever, efficiënter en betaalbaarder wordt. De RIBW’s en de gemeenten De Regionale Instellingen voor Beschermd en Begeleid Wonen, kortweg RIBW’s, oordelen positief over de nieuwe wet. De achterliggende visie, normalisatie en integratie, sluit namelijk goed aan bij de uitgangspunten van de RIBW’s. Zij maken zich wel zorgen over de benodigde expertise bij de gemeenten en over de mogelijke budgettaire consequenties. De landelijke middelen worden namelijk met korting en zonder oormerk overgedragen naar de gemeenten. De gemeenten staan echter positief tegenover de invoering van de Wmo. Dat biedt hen meer en zeer gewenste beleidsvrijheid. Van beschermd wonen naar beschermd thuis. De gemeenten wacht bij invoering van de Wmo een behoorlijke taak. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) laat een advies opstellen over hoe het door de landelijke overheid over te hevelen budget verdeeld moet worden over de gemeenten en over de samenwerking tussen de gemeenten. De Commissie Toekomst Beschermd Wonen, ook wel aangeduid als de commissie Dannenberg, stelt het advies op en de VNG neemt het over. De commissie gaat uit van een toekomst waarin alleen nog sprake is van beschermde woonplekken in de wijk (een beschermd thuis) of in een eigen (gehuurde) woning. Alleen voor een kleine groep mensen moet er een 7x24-uurs woonvoorziening worden geboden. Op den duur zal dat volgens de commissie moeten leiden tot een krimp van de capaciteit van het intramuraal beschermd wonen. Een eigen woning De mensen die in 2015 beschermd wonen verblijven soms met 4 personen in een woning met gemeenschappelijke voorzieningen, maar vaak ook in een appartementsgebouw met voor ieder een eigen voordeur en eigen sanitair. Het pand waarin men woont is veelal eigendom van of wordt gehuurd door een RIBW. In toenemende mate werken RIBW’s aan het ontwikkelen van ‘gespikkeld’ wonen: individuele vormen van wonen verspreid over de wijk. Ook in die situaties is de RIBW echter vaak nog eigenaar of huurder van de betreffende woonvoorziening. Bij beschermd thuis huurt de bewoner zelf de woning en wordt de begeleiding ambulant gegeven, ook als deze intensief is. Daarvoor moet dan wel een breed arsenaal aan betaalbare huurwoningen beschikbaar komen. Hoewel een stapsgewijze aanpak voorzien wordt, schrikken gemeenten van de impact hiervan op de huurwoningmarkt. Zij hebben immers al te maken met tal van andere groepen die in de krappe woningmarkt ook nog gehuisvest moeten worden. RIBW’s zoeken in de opvolgende jaren naar oplossingen. Bijvoorbeeld door overdracht van panden aan een woningcorporatie. Randvoorwaarden De commissie Dannenberg adviseert voorts om bij de verdeling van de financiële middelen uit te gaan van het zogenaamde objectieve verdeelmodel van de Wmo, waarbij het budget naar rato over de gemeenten wordt verdeeld. In het advies van de commissie wordt verder gesteld dat krimp van de capaciteit van beschermd wonen niet het doel, maar het resultaat is van een beter functionerend stelsel van beschermde woonplekken met (gegarandeerd langdurige) flexibele begeleiding en behandeling waar nodig. Sociale inclusie is daarbij van groot belang. De commissie geeft aan dat hiervoor het versterken van het zelfmanagement van cliënten, van ervaringsdeskundigheid en informele zorg noodzakelijk is. Ook benadrukt zij het belang van een continuüm van ondersteuning bij herstel en participatie, laagdrempelige toegang tot zorgfuncties en borgen van kwaliteit en vraaggerichtheid van de zorg. De commissie benadrukt dat het realiseren van deze aspecten de nodige tijd vergt. Doordecentralisatie De Wmo stelt dat alle gemeenten verantwoordelijk zijn voor de opvang en beschermd wonen. In de praktijk worden de financiële middelen echter toegekend aan 43 centrumgemeenten die een regierol vervullen voor verdere verdeling onder de omliggende regiogemeenten. De overheid wil nu dat alle 342 gemeenten verantwoordelijk worden voor beschermd wonen van hun eigen inwoners, de zogenaamde doordecentralisatie. Daarmee hoopt de overheid dat gemeenten meer gaan doen aan preventie en ambulante begeleiding. De oorspronkelijke ingangsdatum was 1 januari 2025, maar werd vanwege de val van het kabinet in 2024 uitgesteld. |
|