1967 Lichamelijke integriteit en het recht op seksualiteit Vrijheid versus kwetsbaarheid |
|
In 1967 werd tijdens het Legislative Aspects of Mental Retardation Symposium in Stockholm, georganiseerd door de International League of Societies for the Mentally Handicapped (ILSMH), een internationale verklaring opgesteld waarin de rechten van mensen met een (licht) verstandelijke beperking centraal stonden. Deze toen zeer progressieve verklaring stelde onder meer dat mensen met een handicap het recht hadden op ‘behoud van lichamelijke en psychologische integriteit’ en het recht hadden om ‘te trouwen [en] kinderen te krijgen’. De verklaring gold als basis voor latere internationale verklaringen, beginnend met de VN-verklaring voor de ‘rechten van verstandelijk gehandicapten’ uit 1971. Seksuele rechten geen prioriteit Maar deze verklaring stuitte ook op weerstand. Niet alleen in wat meer conservatieve landen, maar ook organisaties van ouders en professionals in meer moderne landen maakten hun bedenkingen kenbaar. Zij hadden moeite om zulke basisrechten zonder meer vast te leggen. In de VN-verklaring van 1971 werd dit recht dan ook niet opgenomen. Ook in Nederland was het vooral de laatste verklaring die aansloeg: ouderverenigingen gebruikten die om aandacht te vragen voor de rechten van hun kinderen, maar daarbij hadden seksuele rechten geen prioriteit. Het duurde vervolgens tot 2006 voordat het ‘recht op seksuele voortplanting’ formeel werd in het VN-verdrag inzake rechten van personen met een handicap. Nederland ratificeerde dit verdrag in 2016 (VN-Verdrag Handicap). Het in wetgeving verankerde recht op intimiteit en seksualiteit van mensen met een licht verstandelijke beperking (LVB) is dus van vrij recente datum. Seksuele gevoelens van ‘zwakzinnigen’ werden tot ver in de twintigste eeuw ofwel ontkend – zij zouden geen seksuele verlangens hebben – of gezien als onverantwoord. Als dat het geval was moest elke seksuele aandrang afgeremd worden door bijvoorbeeld mannen en vrouwen strikt van elkaar gescheiden te houden of zo nodig tot sterilisatie over te gaan. De consensus was dat voortplanting van en door zwakzinnigen onwenselijk was en dus diende te worden beperkt. Mocht er onverhoopt sprake zijn van zwangerschap dan was een besluit tot abortus snel genomen. Later in de eeuw ging men over tot (gedwongen) anticonceptie in de vorm van bijvoorbeeld de prikpil. Betrokkenen zelf hadden hier weinig over te zeggen. Openheid en vrijheid Dat veranderde vanaf eind jaren zestig, begin jaren zeventig, de jaren die ook wel getypeerd worden als de ‘jaren van de seksuele revolutie’. De vaak restrictieve normen over seksualiteit (alleen in het huwelijk, strikt voorbehouden aan mannen en vrouwen) worden, mede als gevolg van de introductie van de pil, door jonge generaties los gelaten. Het denken over seks wordt vrijer, er kan ineens veel meer. De seksuele bevrijding verbindt zich met de emancipatie van allerlei groepen, die opkomen voor hun eigen identiteit en zich ontworstelen aan autoritaire (macht)structuren. Die nieuwe moraal bereikt ook de zwakzinnigenzorg, met als in het oogspringend voorbeeld: het verdunningsexperiment Nieuw Dennendal, waarin mensen met een verstandelijke beperking een gelijkwaardige plek krijgen ten opzichte van het zorgpersoneel en omwonenden van de inrichting. Ook met betrekking tot seksualiteit klinken er steeds luider stemmen op hen te bevrijden van knellende normen omtrent relatievorming en seksualiteit. Beleid en zorgmodellen kwamen in het teken te staan van ‘integratie’ en ‘participatie’. Het leven van zwakzinnigen diende zoveel mogelijk op dat van niet-zwakzinnigen te lijken (het normaliseringsprincipe). Dit betekende dat mannen en vrouwen nu niet meer van elkaar gescheiden werden in de zorg- en woonfaciliteiten en dat seksualiteitsbeleving in het teken kwam te staan van openheid en vrijheid. Men moest zich kunnen ontplooien. Risico’s Die verandering voltrok zich niet zonder slag of stoot. Ouders en begeleiders hadden zo hun aarzelingen. In Klik, het vakblad voor de verstandelijk gehandicaptenzorg, werden in de jaren zeventig en tachtig door wetenschappers, ouders en begeleiders stevige discussies gevoerd over wat dit recht van seksualiteit nu precies inhield. Het kon immers geen onbegrensde vrijheid zijn. Ouders maakten zich vooral zorgen over de risico’s die het seksuele gedrag van hun kind met zich meebracht en vroegen zich hardop af of hun kinderen alle consequenties wel konden overzien. Onder begeleiders speelde de vraag hoe zij zich dienden te verhouden tot de seksualiteit van de cliënt. Hoe ga je daar verstandig mee om? Hiertoe werden bijvoorbeeld studiedagen georganiseerd en kwam er aandacht voor seksualiteit in het curriculum van zorgopleidingen. Taboe doorbreken Het onderwerp werd nooit gemakkelijk, maar het is in de loop der decennia wel bevrijd van algemene verbodsbepalingen. Het VN-Verdrag Handicap uit 2016 noemt het recht op positieve seksuele ervaringen niet expliciet maar via de standaardregels die het Verdrag ondersteunen én de door de Tweede Kamer aangenomen Motie Bergkamp (2016) wordt aangespoord het taboe rond seksualiteit en beperking te doorbreken. Het ontdekken van lichaam en seksualiteit geldt dus als mensenrecht. Om dit recht vorm te geven zijn er bijvoorbeeld organisaties die sekszorg aanbieden (voorbeelden zijn Stichting Alternatieve Relatiebemiddeling en Flekszorg). In sommige Nederlandse gemeenten wordt deze zorg vergoed via bijzondere bijstand. Pas recent is er in Nederland groeiende aandacht voor de seksualiteit van mensen met een beperking binnen de LHBTI+ gemeenschap. Deze groep maakt deel uit van een zogenoemde ‘dubbele minderheid’: ze hebben een beperking en zijn bijvoorbeeld homoseksueel. In 2014 lanceerde de Landelijke Federatie van Belangenorganisaties van Mensen met een Verstandelijke Beperking (LFB) in samenwerking met het COC de website Zonder Stempel met daarop informatie voor lhbti’s met een verstandelijke beperking. Ook binnen opleidingen voor gehandicaptenzorg is hier, bijvoorbeeld via leerboeken, inmiddels aandacht voor. Kinderwens Dat alles maakt dat het maatschappelijk debat over het anticonceptievraagstuk bij mensen met een licht verstandelijke beperking weliswaar van toon is veranderd, maar eigenlijk nooit is geluwd. Zo heeft sterilisatie een ronduit negatieve connotatie gekregen (niet in de laatste plaats omdat het doet herinneren aan nazipraktijken). De discussie komt op scherp als mensen met een verstandelijke beperking aangeven een kinderwens te hebben. Er is geen afvinklijst beschikbaar hoe medische en zorgprofessionals hiermee om kunnen gaan en hoe hierop gehandeld moet of mag worden. Cruciaal is dat er heden ten dage steeds nadrukkelijker gedacht wordt vanuit het welzijn van het toekomstige kind, maar dat is geen makkelijk te beoordelen criterium. De kwestie wordt echter niet ontlopen. De kinderwens wordt bespreekbaar gemaakt, de consequenties worden afgewogen, het recht eigen keuzes te mogen maken en het belang van lichamelijke integriteit wordt ruimte gegeven. Maar wanneer is wat verstandig? Want tegelijkertijd maakt de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, die in 2021 is aangenomen, het mogelijk anticonceptie op te leggen aan onder meer zwakbegaafden. Verschillende malen werd deze problematiek onder de aandacht gebracht via documentaires zoals de Zembla-aflevering Ouderlijke onmacht (1997) en Moederliefde (NTR 2doc) in 2017. Zie ook ‘2009 Rechtzaak baby Hendrikus – Ouders met een verstandelijke beperking’. |
|