1964 Wervingsverdrag Nederland-Turkije
De komt van Turkse gastarbeiders
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste
Onder constructie (bron de Volkskrant, Marieke de Ruiter, 31 augustus 2024, letterlijke fragmenten)

Op 19 augustus 1964 sloot de Nederlandse regering een wervingsverdrag met Turkije, wat leidde tot een gestage instroom Turkse gastarbeiders. Samen met de Marokkanen, die enige tijd later kwamen, werden zij het voornaamste gezicht van Nederland als immigratieland.

Onderzoeker Gerdien Meijerink en haar collega’s analyseerden de hedendaagse migratiegeschiedenis en zagen ’opvallend veel overeenkomsten’ tussen de huidige migratiepiek en die van destijds. ’Net als toen zijn ook nu grote arbeidstekorten de drijvende kracht’, zegt zij. ’Veel meer dan asielmigratie, waar door de jaren heen geen stijgende lijn in zit.’
Ironisch genoeg werden die arbeidstekorten in de jaren zestig mede veroorzaakt door het feit dat Nederland nog een land was waar wie dat kon, liever wegtrok. In de naoorlogse jaren emigreerden 410 duizend Nederlanders naar onder meer Canada en Australië. Dus toen de economie in de jaren zestig opveerde, was er plots een schreeuwend tekort aan handjes. Aanvankelijk werden die nog gevonden aan de randen van Europa, in Spanje en Italië, maar toen ook daar de economie aantrok, werd de blik verlegd naar het door armoede geplaagde Turkije. Net als nu in Oost-Europa gebeurt, werden daar in de jaren zestig allerhande ’arbeidsbureaus’ geopend.

De overheid stelde zich in de jaren zestig zeer welwillend op tegenover werkgevers die om personeel verlegen zaten. De uitwisselingsverdragen maakten het voor bedrijven als Philips en Fokker mogelijk zelfgeselecteerde spierbundels naar Nederland te halen. ’Daar werden wel eisen aan verbonden’, zegt de Leidse historicus Marlou Schrover. ’Zo mochten het geen communisten zijn en moesten de werkgevers zorg dragen voor inburgering en huisvesting.’
Maar algauw wisten de werkgevers hun verplichtingen te omzeilen door werknemers niet zelf op te halen, maar op eigen initiatief te laten komen. ’Tegen werknemers die tijdens de zomer naar Turkije reisden, zeiden ze: neem je dorp mee terug’, aldus Schrover. Die migranten moesten zelf voor huisvesting en inburgering zorgen, zij kwamen veelal terecht in ’Turkenpensions’. De overheid kneep ten faveure van de economie een oogje toe.

Inmiddels zijn wervingsverdragen niet meer nodig: dankzij de uitbreiding van de EU kunnen goedkope werknemers uit Oost- en Midden Europa vrijelijk naar Nederland reizen. Wel oefent de overheid indirect nog altijd een grote, faciliterende invloed uit op het migratiebeleid, aldus CPB-onderzoeker Meijerink. ’Het toestaan van flexibele arbeid maakt het voor werkgevers bijvoorbeeld heel makkelijk om arbeidsmigranten te werven.’

Het werk dat arbeidsmigranten nu doen, komt volgens Meijerink overeen met wat gastarbeiders zestig jaar geleden deden: het is werk waar Nederlanders zelf de neus voor ophalen. Omdat het vies, gevaarlijk, laagbetaald en onzeker is - arbeidsmigranten belanden drie keer zo vaak in de WW. Meijerink: ’In de jaren zestig en zeventig werkten ze vooral in de industrie en scheepsbouw, nu in slachterijen en distributiecentra.’
Die bedrijfstakken hebben nog iets met elkaar gemeen: ze konden en kunnen alleen in Nederland bestaan bij de gratie van goedkope arbeid. ’De industrie probeerde in de jaren zestig overeind te blijven in de concurrentie met Azië door steeds goedkopere arbeid in te zetten’, aldus Meijerink. ’Het lijkt erop dat slachthuizen, de glastuinbouw en distributiecentra nu een soortgelijke aanpak kiezen om te overleven.’
Meijerink noemt het een ’risicovolle strategie’ om arbeidskrachten te werven voor sectoren waarvan de toekomst hoogst onzeker is. ’Liever wil je arbeidsmigranten aantrekken die passen bij de richting waarin de economie zich ontwikkelt.’ Ter illustratie hoeft ze alleen maar te wijzen op het verleden: als gevolg van de globalisering en economische malaise gingen de sectoren waarin de gastarbeiders werkten uiteindelijk ten onder.

De Nederlandse regering had nog geprobeerd om te anticiperen op die nieuwe economische realiteit door in 1973 de grenzen voor Turken en Marokkanen te sluiten. De hoop was dat hun aantal daardoor zou afnemen, maar het tegenovergestelde gebeurde: waar gastarbeiders in de jaren zestig nog op en neer reisden naar hun thuisland, stopten ze daar in de jaren zeventig mee. Ze waren bang dat de deur achter hen in het slot zou vallen.
Veel gastarbeiders - meer dan de helft - vestigden zich permanent in Nederland (halverwege de jaren zestig ging dat nog om 30 procent van de Marokkanen en 15 procent van de Turken). En dat deden ze niet alleen: in het kader van gezinshereniging lieten ze ook hun gezin overkomen. Het gevolg was dat veel van deze overtollige arbeidskrachten in een uitkering belandden. In de jaren tachtig zaten zij drie keer zo vaak in de WAO.

Net als over de gastarbeiders destijds, is ook nu de verwachting dat de Oost-Europese arbeidsmigranten zullen terugkeren naar huis. Toch is dat volgens Schrover een ’illusie’. Ook zij zullen immers verliefd worden, trouwen en hun kinderen naar school laten gaan. Nu al woont een kwart van hen hier na tien jaar nog. ’En kijk naar de Poolse winkels en kerken die nu overal verrijzen, ze beginnen steeds meer te lijken op de traditionele gastarbeiders.’ Het verbaast voorzitter Monique Kremer van de Adviesraad Migratie dan ook dat er wederom ’geen enkele langetermijnvisie’ voor deze groep is ontwikkeld. ’Niemand bekommert zich om arbeidsmigranten: de overheid niet, de werkgever niet en de samenleving niet. Terwijl de mensen die nu in de kassen werken dat moeilijk tot hun pensioen kunnen doen. Wat gebeurt er met hen als zij ziek worden of werkloos raken?’

Publicatiedatum: 03-09-2024
Datum laatste wijziging :03-09-2024
Verwante vensters
Literatuur
Links
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste