1928Ter beschikking gesteld Reclassering en de psychiatrie
“Welke reclasseerder is niet meermalen op de moeilijkheid gestuit dat hij in de gevangenis een man aantrof, die wel in de allereerste plaats in aanmerking kwam voor hulp om deze allereenvoudigste reden, dat zijn geestelijke bouw het hem onmogelijk maakt om na ontslag op eigen beenen te staan; maar dat hij juist in zoo’n geval onmogelijk helpen kon omdat daaraan onvermijdelijk veel te hoge kosten waren verbonden?" (Mr. H.W.W. Andreae in zijn bijdrage ’Wie weet raad?’in de eerste jaargang (1922) van het Maandblad voor Berechting en Reclasseering van Volwassenen en Kinderen.).
Na de indiening van het oorspronkelijke wetsontwerp voor de psychopatenwetten in 1911 duurde het tot 1928 voor de wetgeving kon worden ingevoerd. De vertraging kwam door de vele amendementen en discussies tussen de Tweede Kamer en de respectievelijke Ministers van Justitie. De wetgeving, die de mogelijkheid gaf de maatregel Tbr (sinds 1988: Tbs) op te leggen, was (en is) gebonden aan de voorwaarde van een geringere mate van toerekening van het feit of een verminderde mate van toerekeningsvatbaarheid van de dader. Daarmee werd de mogelijkheid geboden niet alleen, zoals voorheen, tegelijk ’gek én slecht’ te zijn, maar eveneens de mogelijkheid ’gek en slecht te zijn in enige mate’.
Al in 1917 werd de Vereeniging Maatschappelijk Werk bij Zenuwlijders en Krankzinnigheid opgericht, in 1924 overgegaan in de Centrale Vereeniging ter Behartiging der Maatschappelijke Belangen van Zenuw- en Zielszieken, die in 1958 werd opgevolgd door de bij sommigen nog als gespecialiseerde reclasseringsinstelling bekendstaande Dr. F.S. Meijersvereniging. De Meijersvereniging stelde zich ten doel “als adviserend lichaam de maatschappelijke belangen te behartigen van zenuwlijdenden, zielszieken en andere geestelijk onevenwichtigen” en trachtte haar doel te bereiken “door het stichten van een Centraal Bureau, van waaruit het maatschappelijk Werk wordt georganiseerd en geleid door het stichten van plaatselijke Consultatie Bureaux in den lande”.
De psychiater Goudsmit noemde “de gemeenschappelijke bemoeienis met de reclassent van psychiater en reclasseerder” het kenmerk van het sociaalpsychiatrisch contact. “De psychiater werkt niet meer buiten de reclassering om, maar in samenwerking met de ambtenaar. Deze laatste zal bij goed teamwerk meer zekerheid in zijn werk vinden, waardoor het in vele gevallen mogelijk is dat de psychiater minder frequent contact met de reclassent onderhoudt.” Goudsmit haalt een publicatie aan van Jaap Kloek (van 1958-1974 bijzonder hoogleraar Forensische psychiatrie in Utrecht), die het er niet mee eens was het reclasseringswerk toe te vertrouwen aan de geestelijke volksgezondheid.
Kloek meende dat de geestelijke stoornissen van de meeste delinquenten van totaal ander gehalte waren dan die van de doorsnee bezoekers van de sociaalpsychiatrische spreekuren. Hij pleitte ervoor de nazorg aan delinquenten die een psychiatrisch toezicht krijgen opgelegd over te laten aan daartoe opgeleide “sociale werkers en werksters op het terrein van de reclassering, de nazorgambtenaren. Aan deze mensen kan men een opleiding geven van een zodanige duur en met een zodanige kwalitatieve grondslag, dat in principe ook aan de kwantitatieve behoefte kan worden voldaan”. Kloek is er zich echter ook van bewust dat op dat moment (1957) zowel aan de kwaliteit als de kwantiteit nog veel ontbreekt; de kwantiteit zou volgens hem kunnen worden verbeterd door het aantal toezichten per maatschappelijk werker te verminderen(!).
De Meijersvereniging werd in de jaren zeventig in de fusie van meerdere reclasseringsinstellingen onderdeel van de toenmalige Algemene Reclasserings Vereniging (ARV). Deze fusie was niet onomstreden. Door de laatste voorzitter van de vereniging, Mr. E.K.Ch. Schröder, werd als emotionele én inhoudelijke component benoemd: “Zouden de mensen voor wie onze zorg bestemd is nog wel aan hun trekken komen, nu er zulk een reclasseringsmammoet ontstaat?” en “Zal er ruimte blijven voor multidisciplinaire behandeling, waarbij met name aan psychiater en psycholoog een relevante inbreng blijft toegedacht?”
Soortgelijke bezwaren werden ook al in 1962 aangevoerd door de hoogleraar Criminologie Kempe, die in een beschouwing over nazorg aan geestelijk gestoorde delinquenten stelde: “Het zou te betreuren zijn wanneer, juist nu de gespecialiseerde organisaties het uiterste doen om tot een beter verantwoorde werkwijze en deskundiger opgeleid en getraind personeel te geraken, als gevolg van niet voldoende doordachte, zij het in zichzelf prijzenswaardige, ijver van de zijde der ‘gewone’ reclassering teleurstellingen zouden worden geboekt in de nazorg, die wellicht vermeden hadden kunnen worden, en die de langzaam wat toenemende neiging van de Rechterlijke Macht om meer vertrouwen in de gespecialiseerde nazorg te gaan stellen, wellicht voorgoed zouden frustreren.”
Uiteindelijk werden de aarzelingen tegen een fusie van de Meijersvereniging in de ARV overwonnen en werd voordeel gezien in de samensmelting door de mogelijkheid van een grotere en meer efficiënte inzet van deskundigen van verschillende disciplines en dergelijke. De voordelen zouden, zo werd gesteld, de nadelen overtreffen, zeker omdat bij de fusie de formele garantie werd gegeven met betrekking tot het voortbestaan van het Sociaal-Psychiatrisch Werk (SPW). Hierbij werd echter al benoemd dat de vorm en inhoud daarvan niet statisch zouden zijn. Gedurende het bestaan van de ARV werd de begeleiding van tbs-gestelden nog vanuit het Landelijk Bureau aangestuurd. In 1986, toen de reclassering werd opgedeeld over negentien arrondissementale stichtingen onder de koepel van de Nederlandse Federatie van Reclasseringsinstellingen (NFR), verviel de rol van het Landelijk Bureau en werd per kliniek een ‘tbs-contactfunctionaris’ aangesteld, die werkte vanuit het meest nabijgelegen (SPW) reclasseringsteam. De rol van deze contactfunctionaris verschilde wat betreft de inhoud niet veel van de huidige functie en werd, evenals de overige reclasseringstaken in het kader van de tbs, helder vastgelegd in het overheidsbeleid.
Naar aanleiding van het parlementair onderzoek naar de Tbs uit 2006, ‘Tbs, vandaag over gisteren en morgen’, de commissie Visser, werd ook de rol van de reclassering en de samenwerking van de reclassering met het Tbs-veld opnieuw gewaardeerd. Dit resulteerde in een nieuwe vorm van begeleiding van Tbs-gestelden door de reclassering en de Fpc’s tezamen: het Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT).
Publicatiedatum: 01-09-2015
Datum laatste wijziging :01-12-2015
Auteur(s): Jaap van Vliet,