1958 Meningen van gedetineerden Eerste onderzoek naar ervaringen met justitie |
|
"Hoe kan men verwachten dat een ontslagen gevangene als volwaardig deelnemer aan de samenleving terugkeert, wanneer hij tijdens de gehele strafrechtpleging telkens weer de indruk krijgt dat hij een onwaardige is? Wat kan men anders verwachten dan dat hij in een steeds extremer oppositie-houding komt, dat hij zich steeds weer buiten de samenleving plaatst, en op den duur de weg terug niet meer kán vinden?" Meer dan vijfenvijftig jaar geleden presenteerde Rijk Rijksen (1921-1978), hoogleraar strafrecht aan de Rijksuniversiteit van Utrecht, zijn boek Meningen van gedetineerden (1958). Daarin liet hij gedetineerden aan het woord over hun ervaringen met justitie, van hun arrestatie tot en met hun verblijf in de gevangenis. Ook deden zij verslag van hun ervaringen met de reclassering. De resultaten waren voorpaginanieuws en deden in die tijd veel stof opwaaien door de ongezouten kritiek die gevangenen uitten over vooral hun verblijf in detentie. Het was een zeer uitzonderlijk onderzoek, in een tijd dat we nog niet gewend waren dat gewone burgers hun mening en ervaringen breed uitdroegen, laat staan gevangenen, aan wie in die tijd nog het actief en passief kiesrecht was ontnomen. We leefden aan het eind van de jaren vijftig en de jaren zeventig waren nog ver weg, toen het veel meer vanzelfsprekend werd om ook vanuit de wetenschap op grotere schaal aandacht te schenken aan de stem en de uitzonderlijke positie van bijzondere categorieën burgers, zoals psychiatrische patiënten en gevangenen. Zij werden door Goffman in 1961 als mensen in totale instituties getypeerd. De minister schrok zo van de kritische geluiden die gedetineerden van achter de celdeuren ventileerden dat hij in 1960 de hele oplage opkocht. Het boek werd slechts verspreid onder een beperkte kring van deskundigen. Rijksen heeft met dit onderzoek naar de meningen van gedetineerden een pioniersfunctie vervuld in het openbreken van de hermetisch gesloten gevangeniswereld, maar zeker ook van het strafproces in het algemeen. Vijftig jaar later (2008) vond een reprise van het onderzoek plaats, toegespitst op het verblijf in detentie. De staalkaart van het Nederlandse gevangeniswezen is de laatste decennia wel aanzienlijk uitgebreid, bijvoorbeeld met voorzieningen voor psychisch gestoorde gedetineerden en met inrichtingen voor drugsverslaafde delinquenten. Indertijd was er alleen bijzondere aandacht voor alcoholverslaafden en er waren speciale voorzieningen voor landlopers. De multiculturele samenleving bestond nog niet en de grensoverschrijdende internationalisering van criminaliteit troffen we ook nog niet aan bij de gevangenisbevolking. Vele ervaringen van gevangenen lijken van alle tijden te zijn. Naar de kern genomen zijn de meningen over bijvoorbeeld de eentonige en laagbetaalde arbeid (nu ongeveer € 0,75 per uur), de inrichting als leerschool voor criminaliteit, het delen van een cel met een medegevangene zonder de mogelijkheid van privacy of de medische dienst die je met een paracetamol het bos instuurt, gelijkluidend. Op concreet niveau zijn er natuurlijk veel verschillen: de ton op cel voor je behoeften is afgeschaft, het eten komt niet uit de ‘gaarkeuken’ van de inrichting, maar wordt door de cateraar als magnetronmaaltijd aangeleverd. Het onderzoek van Rijksen en het recente onderzoek willen inzicht geven in de wijze waarop het verblijf in detentie wordt ervaren. Dat is per definitie subjectief. Daar zijn het meningen voor. De inkleuring geschiedt sterk door de onvrijwillige situatie waarin de gevangenen zijn terechtgekomen. Tegen je zin terechtkomen in een omstandigheid leidt snel tot verzet en afkeuring. Dat neemt niet weg dat ook in deze context vingers op zwakke plekken gelegd kunnen worden “Zijn er dus belangrijke en klemmende redenen om zich niet kritiekloos te identificeren met al hetgeen hier wordt beschreven, evenmin mogen we vervallen in de even ernstige fout de hier weergegeven ervaringen terzijde te schuiven als een curieus, maar in wezen niet ter zake doend facet van het strafrechtelijk beleid”, zo concludeerde Rijksen (p. XII). |
|