|
1982 Nota Taak en Structuur van de Reclassering Minister van Justitie: subsidiegever wordt opdrachtgever. |
"De nota Taak en structuur was de eerste expliciete stap in het opnieuw vaststellen van de relatie tussen overheid en reclassering.Uiteindelijk zou het zover komen dat de overheid het beleid van de reclassering zou bepalen, in plaats van het slechts marginaal te toetsen. (...) Nadat de overheid het beleid had vastgesteld, was het aan de reclassering te bepalen of zij bereid was dit uit te voeren.De afhankelijkheid van subsidiering noopte de reclassering ertoe haar medewerking te verlenen. Voor de reclassering was haar integratie in de strafrechtspleging tientallen jaren de bevestiging van haar bestaansrecht. Maar vanaf ongeveer 1960 werd hier een vraagteken bij geplaatst. Moest reclassering niet in de eerste plaats maatschappelijk werk zijn? Justitie was niet blij met deze reserves. Binnen de reclassering zagen velen Justitie niet meer als de vanzelfsprekende partner, maar steeds vaker als ‘de vijand’. En dat terwijl deze ‘vijand’ steeds grotere invloed had gekregen, te beginnen in 1910. Vanaf dat jaar oefende Justitie in ruil voor subsidie controle uit op de juiste en doelmatige besteding van de gelden. Met de voorlichtingsrapportage bij de voorwaardelijke veroordeling en de voorwaardelijke invrijheidsstelling (1915) begon de echte integratie van reclassering in de strafrechtspleging. Ook het optuigen (na 1945) van reclasseringsraden met publiekrechtelijke en andere bevoegdheden bevorderde de integratie. Justitie stelde de financiële middelen beschikbaar voor de naoorlogse professionalisering. Een onvoorzien gevolg was dat hierdoor een professionele beroepsgroep ontstond die in de jaren zestig autonomie opeiste en afstand nam van het strafrechtstelsel. Helpen en straffen zijn niet te verenigen, zo leerden zij van hun casework-docenten. Professionalisering baande intussen de weg naar ontzuiling, want professionals (voorlichtingsrapportage, nazorg, bestuurswerk) namen steeds vaker de plaats in van vrijwilligers. Godsdienstige verschillen verloren hun betekenis. In 1965 werd de overheidssubsidie verhoogd naar 100%. Aan het einde van de jaren zestig waren er nog het Genootschap, Leger des Heils Reclassering, de katholieke en de protestantse vereniging (‘de grote vier’), en de dr. F.S. Meijersvereniging. Ontzuiling, maar ook bezuinigingsdruk maakte in de tweede helft van de jaren zestig de geesten rijp voor meer efficiëntie en zelfs fusie. Tegelijkertijd woedde een debat over de identiteit: moet de reclassering problemen van cliënten onderzoeken en hen helpen die op te lossen of moet zij helpen recidive te voorkomen en zo de samenleving te beschermen? Het debat was fel en werd onder meer van brandstof voorzien door het radicale reclasseringsblad KRI en de Coornhertliga. De fusie kwam er: de Algemene Reclasseringsvereniging (ARV) werd in 1975 opgericht. Het Leger des Heils bleef er buiten evenals de plaatselijke Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs. De ARV typeerde zich als ‘welzijnsorganisatie die de strafrechtspleging als werkterrein had’. Zij ging niet zover dat zij de reclassering zou willen laten opgaan in het maatschappelijk werk. Het besef groeide dat dan de subsidie door Justitie gevaar zou lopen. Ook de komende decentralisatie van welzijn naar het gemeenteniveau vormde geen aantrekkelijk vooruitzicht. Een keerpunt vormde de vraag van Justitie of de reclassering betrokken wilde zijn bij toezicht en controle op alternatieve sancties. De voorstanders wonnen. Als de reclassering dit zou afwijzen, groef zij haar eigen graf. Einde jaren zeventig, begin jaren tachtig kantelde het strafrechtklimaat als gevolg van oplopende criminaliteit, de neoliberale no nonsense-benadering, aandacht voor efficiency en management en de noodzaak van nieuwe bezuinigingen en reorganisaties. Justitie trok de teugels weer aan nadat zij sinds 1968 een tamelijk non-directieve houding had aangenomen in de doelstellingsdiscussies, beleidsontwikkeling en werkuitvoering van de reclassering. Het ministerie publiceerde in 1982 de invloedrijke nota Taak en structuur van de reclassering. Auteur was justitieambtenaar L.C.M. (Leo) Tigges. De uitkomst was dat Justitie voortaan het beleid van de reclassering zou gaan bepalen in plaats van slechts te toetsen. Justitie zou dit gaan doen vanuit de noodzaak tot “nauwkeurige verantwoording van besteding van gelden die in een tijd van teruglopende middelen gevraagd wordt door samenleving en parlement”. Artikel 2 van de nieuwe reclasseringsregeling (1986) luidde: “Onze Minister bevordert een goede ontwikkeling van de reclassering”. Niet langer werden de particuliere organisaties in hetzelfde artikel genoemd. Toch bleef de uitvoering bij de particuliere (voor 100% gesubsidieerde) organisaties, want een rijksreclassering paste niet in het nieuwe privatiseringscredo van de kabinetten-Lubbers. De ‘particuliere’ reclassering bleef het werk doen, maar het beleid lag voortaan bij Justitie. In 1986 werd de organisatievorm opnieuw ingrijpend veranderd: een fusie van ARV met reclasseringsraden en rijksreclassering. Het resultaat: negentien autonome stichtingen (in elk arrondissement een) die samen de Nederlandse Federatie van Reclasseringsinstellingen (NFR) vormden. Het beleid centraal vastgesteld door de minister, in de uitvoering decentralisatie en privatisering. Leger des Heils en CAD’s behielden opnieuw hun zelfstandigheid, maar moesten voor de financiering van hun reclasseringswerk contracten afsluiten met de negentien stichtingen. Samen met negentien autonome stichtingen het afgesproken beleid uitvoeren bleek lastig. De nieuwe structuur was ook een bron van conflicten tussen de lokale stichtingen en het landelijke bestuur van de federatie. En dat terwijl Justitie belang had bij stabiele partners. Voor de derde keer in twintig jaar kwam de reclassering in een overleg- en fusieproces. In 1995 werden de negentien plaatselijke stichtingen samengevoegd tot één landelijke Stichting Reclassering Nederland (SRN). Voor het overleg met Justitie maakten ook Leger des Heils Reclassering en de Verslavingsreclassering deel uit van de SRN. Maar verder opereerden deze twee zelfstandig. Aan deze wat gekunstelde constructie werd een eind gemaakt in 2004. Dan is er geen sprake meer van ‘de’ reclassering, maar van drie afzonderlijke reclasseringsorganisaties die zich van elkaar onderscheiden door hun specifieke visie, kennis en expertise. Sindsdien 2004 spreken we van de “3ro”: Reclassering Nederland, Leger des Heils Reclassering en Stichting Verslavingsreclassering GGZ. Samen overleggen zij met het ministerie dat bepaalde dat de reclassering alleen mag werken in opdracht van de Rechterlijke Macht, het Openbaar Ministerie en de Dienst Justitiële Inrichtingen.
Publicatiedatum: 03-02-2015
Datum laatste wijziging :16-10-2015 Auteur(s): Maarten van der Linde (1948-2020), |
|