Verwante vensters
1936 Het dodo-effect en sociaal werk
Wat is het werkzame ingrediënt van sociaal werk?
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste

De dodo-vogel is al ruim 3 eeuwen uitgestorven, met dank aan de Vereenigde Oostindische Compagnie (VOC) die de vogelsoort op Mauritius ontdekte maar de natuurlijke omgeving meteen ook zo wijzigde dat de vogel snel uitstierf. In de hulpverleningssector is de dodo echter nog springlevend en dat hebben we te danken aan een artikel van Saul Rosenzweig (1907 - 2004) uit 1936. Deze psycholoog onderzocht de verschillende effecten van diverse vormen van psychotherapie en vroeg zich af of methode A nu beter was dan methode B of C. Al snel bleek dat de bereikte effecten eigenlijk bij elke gehanteerde methode wel vergelijkbaar waren. Daarom ook verwees Rosenzweig naar de dodo die immers in het verhaal Alice in Wonderland een loopwedstrijd organiseert en op de vraag wie er uiteindelijk gewonnen heeft na lang nadenken het antwoord geeft: “Everybody has won, and all must have prizes”.
Als de resultaten van psychotherapie vergelijkbaar zijn, ongeacht welke specifieke methode gehanteerd wordt, wordt de theoretische onderbouwing van methode A, B of C natuurlijk twijfelachtig. Die onderbouwing kon immers niet verklaren waarom met een andere methode met een heel andere onderbouwing dezelfde effecten bereikt werden. Saul Rosenzweig had daar wel een hypothese over: het waren niet de specifieke eigenschappen van methode A, B of C waarmee resultaten bereikt werden, maar juist de gemeenschappelijke kenmerken van elke methode, de zogenaamde ‘common factors’.
Het gaat dan echter om dikwijls heel impliciete kenmerken van de hulpverlening, moeilijk te omschrijven elementen als hoop en de aard van de relatie tussen cliënt en hulpverlener. Als deze cruciaal zijn om effect te bereiken, dan is het essentieel om ze concreet te benoemen en er professionals in te scholen (of op te selecteren).

Hoewel het artikel van Saul Rosenzweig bijna driekwart eeuw oud is, is de onderliggende discussie nog steeds levendig. Het debat over het ‘dodo verdict’ of de ‘common factors’ beperkt zich ook lang niet tot psychotherapie, maar omvat ook sociaal werk. Belangrijke recente ijkpunten in die discussie zijn het boek van Sjef de Vries uit 2007 (wat werkt?) en de oratie van Huub Pijnenburg uit 2010 (Zorgen dat het werkt). Met name het boek van de Vries zorgde voor een stevige discussie in onder meer Maatwerk. Ook het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) heeft hierover een ‘position paper’ gepubliceerd. Het debat vormt immers een indringend vraagstuk voor de landelijke databanken van effectieve interventies, zoals die van NJi en MOVISIE.

Veel auteurs treden in de voetsporen van Rosenzweig en verdelen het effect van hulpverlening over meerdere factoren. Soms verwijzen ze naar onderzoek van Michael Lambert of Bruce Wampold, en komen ze tot 40% van de uitkomst die bepaald wordt door factoren buiten de therapie, 30% door algemeen werkzame factoren, 15% door placebo-effecten en slechts 15% door methode A, B of C. Of ze verwijzen naar McKeown, en dan wordt het 40% sociale omgeving, 30% relatie cliënt-hulpverlener, 15% verwachtingen van de cliënt en 15% methode A, B of C. Zelfde cijfers maar net iets andere omschrijving van wat bijdraagt tot effect. Ook recentere cijfers geven eenzelfde boodschap: de bijdrage van de specifieke sociale interventie die gebruikt wordt aan het effect van sociaal werk zou wel eens veel beperkter kunnen zijn dan we algemeen denken. Zo recent nog een onderzoek dat tot de conclusie kwam dat elke vorm van psychotherapie bij depressie even goede resultaten oplevert.
De recente publicaties in de internationale vakpers over ’relationship based social work’ sluiten aan bij dit denken. Dat is immers één van de ’common factors’.

Publicatiedatum: 19-05-2012
Datum laatste wijziging :13-04-2018
Auteur(s): Jan Steyaert,
Verder studeren
Literatuur
Links
eerste   vorige   homepage   volgende   laatste