1968 De kraakbeweging ’Leegstand is een misdaad’ |
|
Waar leegstand en woningnood elkaar kruisen is er eigenlijk altijd gekraakt. Alleen gebeurde dat lange tijd stilletjes en heette het niet zo. In de grote steden waren het na de Tweede Wereldoorlog vooral pas getrouwde stellen die – zoals het toen heette – ‘clandestien’ woningen bezetten. Soms mochten ze blijven, meestal werden ze gedwongen te vertrekken. Het duurde tot eind jaren zestig, begin jaren zeventig voordat het woord ‘kraken’ algemene bekendheid kreeg. Provo’s hadden er midden jaren zestig al toe opgeroepen met hun leus ‘Redt een pandje, bezet een pandje’, maar het verschijnsel kwam in Amsterdam in een stroomversnelling toen in de zomer van 1968 in de Nieuwmarkt het Woningburo De Kraker werd opgericht, dat in 1969 een Handleiding Kraken publiceerde. Kraken werd de meest radicale actievorm waarmee vanuit de protestgeneratie van de jaren zestig het terrein van het wonen werd belaagd. Zoals dat bij meer sociale bewegingen uit die jaren het geval was, vielen daarbij het persoonlijke en het politieke samen. Kraken was daardoor niet alleen het opeisen van persoonlijke woon- en levensruimte, maar ook een politieke aanklacht tegen het feit dat er woningen leegstonden terwijl er woningnood heerste; dat er grof gespeculeerd werd met panden terwijl jongeren geen fatsoenlijke woning konden krijgen. ‘Jullie wetten zijn de onze niet’, zo vatten de spandoeken op de gevels van de gekraakte panden het samen. Kraken vond in die eerste jaren vooral plaats in vooroorlogse buurten waar veel panden leeg stonden in afwachting van sloop en sanering. In Amsterdam waren dat de Nieuwmarkt, de Bethaniënbuurt, de Jordaan en de Dapperbuurt, waar de kraakacties doorgaans op veel sympathie van de bewoners konden rekenen, omdat zij met lede ogen hadden moeten aanzien dat woningen stonden te verkrotten. Ook in andere steden manifesteerden zich steeds actievere kraakgroepen, compleet met handleidingen, spreekuren, kraakcafés en lijsten van te kraken woningen. Die beweging kon zich zo sterk ontwikkelen, omdat de Hoge Raad in 1971 had bepaald dat kraken niet strafbaar was op grond van lokaal- of huisvredebreuk. Door die uitspraak ontstond een juridisch vacuüm, waardoor politie en justitie machteloos moesten toekijken. In 1973 wilde de regering dit corrigeren met de Anti-kraakwet, waartegen groot verzet werd aangetekend. Er ontstond zelfs een Landelijk Overleg Kraakgroepen, dat demonstraties en meerdere Nationale Kraakdagen organiseerde. Het aantal kraakacties nam ondertussen in de loop van de jaren zeventig in alle steden een steeds hogere vlucht. Meer en meer werd kraken een vorm van leven, een subcultuur, een autonome vrijruimte waar jongvolwassenen afgesloten van de boze buitenwereld hun eigen wereld creëerden, met hun eigen directe democratie, hun eigen normen en waarden, en, zo bleek al snel, met eigen in- en uitsluitingsmechanismen. Deze neiging om zich in-zichzelf-te-keren versterkte toen de kraakbeweging eind jaren zeventig neerstreek in een aantal grote complexen. In Amsterdam werden in 1978 op de Keizersgracht een aantal leegstaande kantoren gekraakt en omgedoopt tot De Grote Keijzer. In het hartje van de stad werd het NRC Handelsbladgebouw gekraakt. Ook in andere steden werden leegstaande complexen en fabrieken gekraakt. In Groningen gebeurde dat bijvoorbeeld met het oude ziekenhuiscomplex ORKZ en het Wolters-Noordhoff complex. Die grote panden groeiden uit tot trotse trofeeën van de kraakbeweging, een vorm van bevrijd gebied. Vanaf het moment dat de rechter besloot tot ontruiming werd alles in gereedheid gebracht om deze vestingen met gevaar voor eigen leven te verdedigen. In Amsterdam leidde dat eind februari 1980 tot een enorme confrontatie rond de ontruiming van Vondelstraat 72, waarbij de krakers de eerste slag wonnen en de politie uiteindelijk op 3 maart met 1.200 man ME, vier scherpschutters en mitrailleurs, pantserwagens, waterkanonnen en ongekend geweld het pleit in haar voordeel wist te beslechten. De woede die daardoor werd aangewakkerd, vormde de voedingsbodem van de beruchte ‘Geen woning, geen kroning’-rellen op 30 april 1980. Amsterdam was die dag het toneel van een heen en weer golvende veldslag tussen verhitte jongeren die door het lint gingen en een politiemacht die de controle over zichzelf kwijt was. In de kroningsrellen kwamen al het ongenoegen en de frustratie die vanaf de jaren zestig zowel onder het wankelende gezag als onder nieuwe generaties jongeren waren gegroeid als een vulkaanuitbarsting naar de oppervlakte. Het was een uitbarsting, maar ook een keerpunt. De jaren tachtig kenden nog wel confrontaties (de Nijmeegse Pierson-rellen uit 1981 bijvoorbeeld), maar het vuur begon langzaam te doven. De meeste gemeentebesturen kozen voor een slimme – en typisch Nederlandse – strategie om de gekraakte panden langzaam maar zeker te legaliseren. Menig oud-industrieel gebouw of voormalig kantoorcomplex werd zodoende – in de meeste gevallen door gemeentelijke woningbedrijven of woningcorporaties – omgebouwd tot fraaie jongerenhuisvesting en woon-werkpanden. In dat proces verwelkte uiteindelijk de kraakbeweging. Een harde kern volgde nog wel het spoor van anarchistische, antikernenergie- en antimilitaristische acties (Onkruit), maar het merendeel van de krakers vond zijn weg naar carrières en modern gezinsleven. Het kraken als zodanig verdween daarmee niet. Het gebeurt tot op de dag van vandaag, ondanks het feit dat het kraken dankzij de in 2010 aangenomen Wet kraken en leegstand sterk aan banden is gelegd. Soms duikt er ineens weer een stevig pand op waar radicale jongeren getooid in zwarte punkkledij en zware schoenen herinneringen aan het verleden oproepen, maar het zijn uitzonderingen. Huisbezitters wapenen zich er inmiddels professioneel tegen met antikraakwachten, waar zelfs aparte bedrijven voor zijn opgericht. Volkshuisvesting was vooral gezinshuisvesting totdat eind jaren zestig de krakers zich aan het front meldden. Door de krakers (maar ook door andere sociale (jongeren)bewegingen) kwamen andere groepen in beeld. Krakers hebben er ook belangrijk aan bijgedragen dat de stadsvernieuwing van de jaren zeventig niet door bulldozers en sloophamers werd gedomineerd, maar dat er betaalbare woningen kwamen en voor de buurt werd gebouwd. Het denken over het mengen van wonen en werken, het realiseren van broedplaatsen, het stimuleren van kleine bedrijvigheid in de stedelijke omgeving – het zijn allemaal nog steeds actuele onderwerpen die de kraakbeweging als eerste aan de orde stelde. Krakers blonken dus niet alleen uit met koevoeten en bakstenen, ze brachten volkshuisvesters op andere – modernere – gedachten. |
|