1971 Praatgroepen De heilzame werking van praten en luisteren |
|
‘We hadden tot nu toe gezwegen over wat ons niet beviel, omdat we er niet in slaagden daar iets interessants van te maken. Schelden op het huishouden was ook toen niet verboden, maar op den duur bijna net zo saai als het huishouden zelf. .. Toch was het zo opwindend dat we allemaal de hele week alles wat gebeurde probeerden te onthouden om het aan anderen te kunnen vertellen.’ (Anneke van Baalen op www.radicaalfeminisme.nl)In september 1971 kwamen in Amsterdam enkele vrouwen bij elkaar die actief waren in de vrouwenbeweging en die naar Amerikaans voorbeeld praatgroepen wilden starten waarin ‘consciousness-raising’ op gang gebracht werd. Vrouwen moesten zich bewust worden van hun eigen onderdrukking. Nieuw aan de praatgroepen was dat het praten over eigen ervaringen een instrument voor verandering werd. Vanaf 1975 ontstonden de radicalere FORT-groepen, (Feministische Oefengroepen Radicale Therapie). Uitgangspunt van deze praatgroepen was dat ziekmakende aspecten van de maatschappij en dus niet de persoonlijke eigenschappen van vrouwen ten grondslag lagen aan onderdrukking. Vanuit dit idee ontstonden er ook praatgroepen door vrouwen die negatieve ervaringen hadden met de reguliere hulpverlening. In de praatgroepen, die in eerste instantie nadrukkelijk geen therapiegroepen waren maar zelfhulpgroepen, werd bestaande deskundigheid ter discussie gesteld en stond het leren van elkaars ervaring en de koppeling van de persoonlijke problematiek en de maatschappelijke positie als vrouw centraal. Het ging om respect voor elkaars authenticiteit en solidariteit met elkaar. Hiermee bekritiseerden de praatgroepen de cultuur in de hulpverlening die cliënten afhankelijk maakte van bestaande, ouderwetse, maatschappelijke structuren. De eerste groepen ontstonden in Amsterdam, maar waaierden geleidelijk in grote aantallen uit over het hele land. Er werd gepraat over het gezinsleven, conflicten met echtgenoten, huiselijk geweld, angst om uit te gaan en alcoholisme. Praatgroepen professionaliseerden en na enkele jaren verschenen de eerste praktijkbeschrijvingen en werden er projecten opgezet waarvan sommigen erin slaagden subsidie te krijgen. Zo ontstonden er vrouwenhulpcentra die grotere groepen vrouwen wilden bereiken met hulpverlening voor en door vrouwen. Subsidiegevers eisten op den duur dat de centra zich gingen richten op integratie in de reguliere hulpverlening wat uiteindelijk tot sluiting van enkele vrouwenhulpcentra leidde. Een belangrijke erfenis van de praatgroepen is het principe van ervaringsdeskundigheid. Er zijn echter enkele verschillen met de praatgroepen uit de jaren zeventig. Opvallend is dat de koppeling tussen het probleem en de persoonlijke omstandigheden verdwenen lijkt. Het persoonlijke is niet meer politiek. Zelfhulpgroepen richten zich nu vooral op mensen met ziektes en stoornissen en zijn er niet alleen voor cliënten zelf maar ook voor familieleden. Zelfhulp wordt beschouwd als informele zorg die bestaat naast de reguliere zorg, het is geen volledig alternatief voor de reguliere zorg. En er wordt tegenwoordig een onderscheid gemaakt tussen zelfhulp en ervaringsdeskundigheid. Men spreekt van ervaringsdeskundig als de cliënt voldoende hersteld is en met zijn problemen kan omgaan, waarmee weer enige hiërarchie onder lotgenoten wordt aangebracht. |
|