Verwante vensters |
|
1930 Federatie van Instellingen voor Ongehuwde Moeders en haar kind (FIOM) Van paternalisme naar ondersteuning |
|
Van oudsher vormden ongehuwde zwangere vrouwen een kwetsbare groep. Seks voor het huwelijk was taboe, maar het gebeurde, vrijwillig of niet. Een ‘gevallen vrouw’ was een schande voor de familie. Ze werd door haar familie verstoten en wie werkte werd ontslagen (ongehuwde zwangerschappen kwamen veel voor onder dienstbodes). Ze stond met haar kind op straat: het verdiende loon voor haar ‘hoerige gedrag’.
Rond 1850 begonnen gegoede burgers zich om deze ‘gevallen’ vrouwen te bekommeren. In 1848 richtten ds. Ottho Gerhard Heldring en diacones Petronella Voûte in Zetten het Asyl Steenbeek op, bedoeld voor ongehuwde moeders, prostituees die uit het vak wilden en ex-gevangenen die anders in de prostitutie belandden. De hulpverlening ging hand in hand met prostitutiebestrijding. Jonge moeders werden onderworpen aan een streng resocialisatieprogramma waarin het aankweken van zondebesef centraal stond, gecombineerd met scholing en kinderopvang. Zo’n paternalistisch beschavingsoffensief zou vandaag de dag ondenkbaar zijn, maar voor de meisjes destijds was het misschien wel de enige aanvaardbare uitweg uit de penarie. Het initiatief vond navolging, aanvankelijk vooral in protestantse kring, later ook onder katholieken. De tehuizen werden hoofdzakelijk gefinancierd uit giften via de kerk. Overheidssteun was een zeldzaamheid. Dat laatste veranderde met de oprichting van de FIOM in 1930. Nadat in 1913 de Ziektewet was aangenomen, brandde een heftig debat los over de vraag of ongehuwde zwangere vrouwen net als gehuwden recht hadden op een uitkering (zwangerschap werd volgens de wet als ziekte beschouwd). De voorstanders van gelijkstelling trokken aan het kortste eind; het zou losbandigheid bevorderen, was de opvatting. De ongehuwde moederzorg bleef daarmee een particuliere aangelegenheid. De hulpverleningsorganisaties sloegen de handen ineen en verenigden zich in 1930 in de landelijke, zuiloverstijgende Federatie van Instellingen voor Ongehuwde Moeders en haar kind (FIOM), die tot doel kreeg voorwaarden te scheppen voor betere zorg. Bij de oprichtingsvergadering waren er al 25 instellingen aangesloten. De FIOM kreeg subsidie van het rijk. De focus van de hulpverlening begon in die tijd te verschuiven. De opvatting won terrein dat een ongehuwde moeder het beste haar kind kon afstaan. Dit was goed voor het kind, want het zou opgroeien in een liefdevolle omgeving. Adoptieouders waren erbij gebaat, want adoptie was destijds de enige manier om ongewenste kinderloosheid te bestrijden. Voor de moeder zelf was het ook gunstig, zo redeneerde men, want zij kon met een schone lei beginnen. Over wat het voor moeder en kind emotioneel betekende om te worden gescheiden, werd niet gesproken. Toch nam het aantal ongehuwde zwangerschappen niet af. Alle hulp ten spijt, gebeurde het nog steeds dat kinderen te vondeling werden gelegd of zonder tussenkomst van derden aan kinderloze echtparen werden aangeboden. In 1940 stelde de FIOM een commissie in die het tegengaan van ‘ongeorganiseerde’ afstand van kinderen en een betere selectie van pleegouders bepleitte. In 1956 werd de Adoptiewet van kracht. Sindsdien legde de FIOM zich toe op de begeleiding van afstand en adoptie. Tussen 1956 en eind jaren zeventig hebben ongeveer 25.000 moeders in Nederland hun baby afgestaan. Afstand doen werd inmiddels vrijwel volledig geaccepteerd. Later werd deze houding bekritiseerd. Men kan zich vandaag de dag moeilijk meer voorstellen welke morele dwang ervan uitging. Onder invloed van de democratiseringsbeweging van de jaren zestig, met in haar kielzog de emancipatie van de vrouw en een opener moraal ten aanzien van seksualiteit, kwam de paternalistische werkwijze van de FIOM onder vuur te liggen. Ongehuwd moederschap was geen ‘straf’ meer voor de ‘zonde’ en afstand doen werd niet langer gepropageerd. De FIOM kreeg concurrentie van de nieuwe, radicaal ingestelde blijf-van-m’n-lijfhuizen. Daarbij kwam dat de introductie van ‘de pil’ intussen een drastische afname van het aantal ongewenste zwangerschappen had bewerkstelligd. Dit alles noopte de FIOM zich op haar koers te beraden. De FIOM legde zich nu ook toe op het zoeken naar huisvesting, en de doelgroep werd verbreed richting alle alleenstaande ouders. De tehuizen veranderden in opvang- en begeleidingscentra voor alleenstaande ouders in crisis- of urgentiesituaties. Daarnaast speelde de organisatie een belangrijke rol in de legalisering van abortus. Anno 2012 is de FIOM nog altijd actief. Nu als landelijke ambulante organisatie die psychosociale hulp, informatie en advies biedt aan iedereen die problemen heeft op het gebied van gewenste en ongewenste zwangerschap, tienerzwangerschap of -ouderschap, miskraam en abortus, afstand doen, adoptie, adoptiefouderschap en zoekacties naar ouder of kind in verband met adoptie. |
|