1982 Motivatie kan zich ontwikkelen Opkomst van psychologische interventies |
|
Voor artsen in de verslavingszorg is het hun tragiek dat het nooit helemaal gelukt is om verslaving erkend te krijgen als ziekte. Klachten daarover bestaan al heel lang en ook nu speelt dit probleem nog, hoewel verslaving ondertussen wel als volwaardig onderdeel is opgenomen in de medische opleiding en de specialisatie tot psychiater. Psychologen hebben hier nooit een punt van gemaakt. Het ziektebegrip is voor hen geen onderscheidend criterium bij de vraag of ze mensen kunnen helpen bij de verandering van hun gedrag. Tot ongeveer begin jaren tachtig was de rol van psychologen in de verslavingszorg marginaal. In het befaamde Boek van den alcohol van Don en Van der Woude uit 1904, dat in het begin van de twintigste eeuw het belangrijkste overzicht vormde voor de kennis op dit gebied, komt de psychologie nog helemaal niet voor. Dat is alweer anders in het door Esser in 1960 gepubliceerde boek over alcoholisme. Esser benadert het alcoholisme ook vanuit een psychologisch gezichtspunt. Maar in die tijd was er nauwelijks een psycholoog in de verslavingszorg werkzaam. Wel pasten psychiaters vaak psychoanalytisch georiënteerde methoden toe, waaronder groepstherapie. In de jaren zeventig waren er bij de consultatiebureaus hier en daar psychologen aangesteld die vooral tests afnamen. Maar voor de behandeling hadden zij geen betekenis. Dat veranderde door de komst, eind jaren zeventig en begin jaren tachtig, van psychologen die vaak georiënteerd waren op de gedragstherapie. In korte tijd wisten zij het behandelaanbod van de verslavingszorg ingrijpend te moderniseren. Belangrijke namen zijn onder anderen Jan Walburg (1949), later bekend als bestuurder van Jellinek, Gerard Schippers (1947, Katholieke Universiteit Nijmegen), die in 1981 zijn invloedrijke proefschrift over een psychologische benadering van alcoholisme afrondde, Andrée van Emst (1953, CAD Nijmegen) en Henk van Bilsen (1954; toen werkzaam in Zeeland). De komst van psychologen werd ondersteund door het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC), met adviseur Wolf M. Lange (1940), zelf ook een psycholoog, als promotor. De nieuwe generatie psychologen had te maken met traditionele visies op alcoholisme van medici. Henk van Bilsen, als voorbeeld, herinnert zich dat hij in 1979 was aangesteld als de eerste psycholoog van een team in Midden-Limburg en in het begin nauwelijks serieus werd genomen. Alle patiënten werden eerst gezien door een psychiater. Opmerkelijk was dat deze man telkens expres bij zijn patiënten te hoge aantallen consumpties vaststelde die hij vanwege zijn vermeende goede interviewtechniek had weten te achterhalen. Als cliënten later met deze ‘observaties’ werden geconfronteerd reageerden ze vaak boos en ontkenden ze dat ze zoveel dronken. Op teamvergaderingen liet hij dan merken dat de ontkenning nu precies het kenmerk was waaraan je een alcoholist kon herkennen. Dit gedoe was voor Van Bilsen en collega’s de inspiratie om de literatuur te verkennen en zo kwamen zij uit op William R. Miller (1947) en zijn theorie over motivatieontwikkeling en de gedragstherapie. Miller gaf in 1982 op uitnodiging van de universiteit in Nijmegen een workshop die achteraf gezien heel invloedrijk is geweest. Hier werden resultaten gepresenteerd van Amerikaans experimenteel en gedragstherapeutisch onderzoek naar alcoholisme, in aanwezigheid van alle toenmalige kopstukken. De hier opgedane inspiratie leidde ertoe dat psychologen zich gingen organiseren binnen de vereniging voor gedragstherapie en publicaties gingen voorbereiden. Voor niet-academisch opgeleide hulpverleners werden instructievideo’s gemaakt om nieuwe inzichten over motiverende gespreksvoering te introduceren. Naast de motiverende gespreksvoering, en de toepassing van deze nieuwe visie op motivatie in de creatie van therapeutische milieus voor druggebruikers, werd gewerkt aan de ontwikkeling van terugvalpreventieprogramma’s en zelfcontroleprogramma’s, zowel voor de therapeutische praktijk als toepasbaar als zelfhulp en voor minimale interventies. De psychologen waren niet alleen geïnteresseerd in abstinentie, maar ook in gecontroleerd gebruik: hoe kun je mensen helpen minder alcohol te leren drinken en degenen die teveel drinken te motiveren voor behandeling? Gestaag is het werk van de psychologen steeds belangrijker geworden voor de wijze waarop verslavingszorg in Nederland wordt bedreven. Er zijn diverse behandelprogramma’s ontwikkeld en getest op hun effectiviteit. Hulpverleners zonder psychologische achtergrond zijn getraind in het werken met de motiverende gespreksvoering, inmiddels een kernbestanddeel van de verslavingszorg. Het werk kreeg helemaal een boost toen door het kwaliteitsontwikkelingsprogramma Resultaten Scoren gelden vrijkwamen om allerlei modules uit te werken. De leefstijltrainingen zijn daar belangrijke voorbeelden van. Ook al zijn er in de jaren negentig en daarna effectieve medicijnen op de markt gekomen die naast Refusal/Antabus invloed uitoefenen op het verslavingsproces, het is geen boude uitspraak dat het aan de bijdrage van psychologen te danken is dat de verslavingszorg in Nederland zo’n sterke ontwikkeling heeft doorgemaakt en betere resultaten kan tonen dan voorheen. Psychologische interventies hebben in de afgelopen dertig jaar in de sector het verschil gemaakt. Wellicht is nog wel het belangrijkste dat psychologen, door het propageren van een nieuwe visie op het ontstaan van motivatie, het discours over alcoholisme uit de sfeer van ontkenning en ‘gebrek aan wilskracht’ hebben gehaald. Motivatie is vanouds het pièce de résistance van de verslavingszorg. De motiverende gespreksvoering is hierbij een belangrijke innovatie gebleken: motivatie kan zich ontwikkelen en cliënten kunnen daar in samenwerking met hun hulpverlener zelf aan bijdragen. Recent richten onderzoekers als professor Reinout Wiers (UVA) zich ook op de neuropsychische mechanismen die aan motivatieontwikkeling ten grondslag liggen, zoals de vraag hoe executieve functies (waarmee mensen bewust hun gedrag kunnen beïnvloeden) en impliciete cognities bij de ontwikkeling van motivatie elkaar wel of niet in evenwicht houden. |
|