1953 Een landelijk dekkende organisatie voor verslavingszorg Landelijke organisaties |
|
Je bereikt niets in je eentje en dat geldt ook voor organisaties die particulier zijn georganiseerd. In de meer dan honderdjarige geschiedenis van de drankbestrijding werden talloze landelijke organisaties opgericht met regionale vertakkingen en plaatselijke comités. Dat werd helemaal duidelijk toen de verzuiling begon en de diverse geloofsgroepen en politieke richtingen allemaal hun eigen organisatiestructuur en cultuur opgang brachten en onderhielden met krantjes, landelijke bijeenkomsten, speldjes, liederen, vaandels en een lange lijst brochures. Maar typisch Nederlands was wel dat men wat lager in de zuilen de competitie aanging met de andere zuilen, maar dat er hoog in de top voldoende ruimte was voor nationale organisaties die de zuilen overkoepelden. Voor de drankbestrijding was dat de Nationale Commissie tegen het Alcoholisme, de NCA (opgericht in 1909). Alleen vooraanstaande mensen mochten in het hoofdbestuur zitting nemen, en omgekeerd was deelname aan zo’n bestuur een garantie voor maatschappelijk succes, zoals de kans op een ministerschap. Zo belangrijk was de drankbestrijding in die tijd. De eerste consultatiebureaus voor alcoholisme werden opgericht door drankbestrijdingsorganisaties als een vorm van op het individu gericht reddingswerk. Maar allengs was er ook behoefte aan een eigen organisatievorm. In 1926 ontstond de Federatie voor het Reddingswerk voor Alcoholisten (FRA); we zouden het nu een netwerk noemen, het had geen eigen bureau of staffunctionarissen. Toen na de Tweede Wereldoorlog het initiatief werd genomen om de zorg voor alcoholisten in een landelijk dekkend netwerk vorm te geven, was er echter wel degelijk behoefte aan een sterke landelijke organisatie die belangen kom behartigen en een bijdrage kon leveren aan de inhoudelijke ontwikkeling van het werk. Dit leidde in 1953 tot de oprichting van de FZA (Federatie van instellingen voor de Zorg van Alcoholisten). De FZA kreeg in de loop van het bestaan steeds meer taken, en vooral na de opkomst van het druggebruik, en de behoefte aan preventie in de jaren zeventig groeide het bureau met een aantal staffunctionarissen. Koepels werden geacht een breed takenpakket te hebben; ze deden wel aan belangenbehartiging voor de instellingen, zoals het onderhandelen met ministeries over subsidievoorwaarden, maar ze richtten zich ook op de ontwikkeling van de kwaliteit van het werk, organiseerden cursussen en stimuleerden onderzoek. Deze functies werden later uit elkaar getrokken. Toen eind jaren zestig en begin jaren zeventig enkele grote consultatiebureaus eigen klinieken oprichtten, sloten zij zich ook aan bij de verenigingen voor ziekenhuizen, de Nationale Ziekenhuis Raad, later de Nederlandse Zorg Federatie. De FZA werd opgeheven in 1986 en splitste zich in 1987 in twee nieuwe organisaties: het NIAD en de NVC. De NVC (Nederlandse Vereniging voor Consultatiebureaus voor Alcohol en Drugs) nam de belangenbehartiging voor haar rekening en het NIAD (Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs) werd verantwoordelijk voor kwaliteit en ontwikkeling, plus een aantal landelijke preventietaken, zoals rondom de bestrijding van hiv en aids. In 1993 ontstond de Nederlandse Vereniging van Instellingen voor Verslavingszorg (NeVIV) uit een fusie tussen de NVC en de midden jaren tachtig opgerichte KGOD (Kommissie Gezamenlijk Overleg Drugshulpverleningsinstellingen, later Vereniging van Instellingen voor Maatschappelijk Georiënteerde Verslavingszorg geheten), die de belangen behartigde van de door de gemeenten gefinancierde drugshulpverleningsinstellingen. Rust kwam er pas in 1997 toen GGZ-Nederland werd opgericht als een combinatie van een reeks landelijke verenigingen. Binnen deze ‘branchevereniging’ functioneert thans een netwerk van directeuren van de verslavingszorginstellingen. Een jaar eerder, in 1996, was het NIAD, met het Nederlands centrum Geestelijke volksgezondheid NcGv, al opgegaan in het Trimbos-instituut. Dit instituut is uitgegroeid tot het landelijke kennisinstituut op het vlak van de psychische gezondheid en heeft een breed palet aan taken en activiteiten. Hiernaast zijn er nog een groot aantal andere organisaties opgericht, opgeheven en opgegaan in grotere verbanden of ook weer afgesplitst. Er zijn netwerken tot stand gekomen voor psychologen, verslavingsartsen en onderzoekers. Deze netwerken zijn als sectie vaak weer verbonden aan een grotere beroepsorganisatie, zoals bijvoorbeeld het NIP (Nederlands Instituut voor Psychologen). Zwakker, maar als luis in de pels nooit onbelangrijk geweest, zijn er verenigingen of stichtingen opgericht van cliënten, gebruikers, familieleden of andere directbetrokkenen met een specifiek belang. En niet onbelangrijk is uiteraard de zelfhulporganisatie AA, die weliswaar niet zo duidelijk in de openbaarheid treedt, maar in Nederland intussen de oudste landelijk opererende zelfhulporganisatie is op het gebied van de sociale en medische zorg. Overigens zijn er sinds een aantal jaren naast de gevestigde instellingen, met vaak een lange traditie, ook particuliere instellingen opgericht – hun oprichting en de financiering van de werkzaamheden werd mogelijk doordat de overheid commerciële partijen toegang heeft gegeven tot de ‘markt’ voor gezondheidszorg. |
|