1982 Hulp bij gokverslaving Aandacht voor gedragsverslavingen |
|
In 1982 behandelde de psycholoog Willem Fonteijn (1949) de eerste cliënt bij het CAD Hengelo vanwege verslaving aan gokken en er volgden er al snel meer, ook bij andere instellingen. Het waren vooral psychologen die ermee aan de slag gingen – ze werkten met cognitieve gedragstherapie en zelfcontroletechnieken. Het doel was niet zozeer gericht op het stoppen met gokken. Wel ging het erom dat de cliënten zich aan de in de therapie gemaakte (haalbare) afspraken hielden. Wanneer dat lukte, vergrootte dat hun zelfvertrouwen. Dat excessief gokken werd gezien en behandeld als een verslaving was nieuw. Voordien zetten vooral psychoanalytische verklaringen de toon. Al een heel lange tijd wordt de term verslaving vooral toegepast bij het misbruik en de afhankelijkheid van stoffen als alcohol, drugs en tabak. Maar sinds de opmars van problemen in verband met gokken wordt de term ook gebruikt voor allerlei vormen van gedrag waaraan mensen ‘verslaafd’ kunnen raken. Het duurde niet lang voordat er ook sprake was van eetverslaving, seksverslaving, koopverslaving en in de recente tijd vooral ook internetverslaving, gameverslaving, social media-verslaving, en zo kun je wel doorgaan. De auteur van deze canon is naar eigen zeggen ‘verslaafd aan letters’. Voor een deel is hier sprake van een soort inflatie van de term verslaving, maar er zit wel degelijk een wetenschappelijke kern van waarheid in om al deze vormen van gedrag te beschrijven met hulp van termen en methoden die bekend zijn uit de verslavingszorg, en te kijken naar de mogelijkheden om dezelfde methodieken voor hulp hier ook toe te passen. Hebben dezelfde geneesmiddelen hier ook effect? Wat kan cognitieve gedragstherapie betekenen bij mensen met een gok- of een eetverslaving? Gokken, of meer algemeen gesteld, spelen, zoals kaartspelen of dobbelen en sinds einde negentiende eeuw ook speelautomaten, hebben van oudsher een kwade reuk bij overheden en geestelijken. Bekend zijn ook de verhalen over de Germanen en de Kelten, die bereid waren vrouwen te verdobbelen. Het kaartspel is eeuwenlang getypeerd als ‘des duivels prentenboek’, omdat het emoties losmaakte die in de ogen van autoriteiten onbeheersbaar waren en waarvan de gevolgen groot konden zijn: heftige ruzies, scheidingen en uiteraard grote schulden. Die morele verontwaardiging is overigens niet weg en ligt deels ook ten grondslag aan de wetgeving met betrekking tot kansspelen. Het heeft ermee te maken dat hoezeer wetenschappers of medici zich ook uitsloven om alle vormen van verslaving te typeren als een ziekte, opiniemakers en autoriteiten toch vaak meer het accent leggen op de morele aspecten die betrekking hebben op deze vormen van gedrag. De verslavingszorg is al sinds het begin van de jaren tachtig actief op het vlak van preventie en hulp bij overmatig en pathologisch gokken. De financiering van de hulp was in het begin overigens slechts toegestaan als de cliënt ook aan alcohol of drugs verslaafd was. Mede daardoor verschilde het hulpaanbod per instelling. Sinds 1991 kwam er formeel een einde aan het verbod op preventie en hulp aan gokverslaafden binnen de verslavingszorg. In recente literatuuroverzichten is vaak een vergelijking gemaakt van de diverse moderne vormen van verslaving en daaruit blijkt dat het goed mogelijk is om de kenmerken van verslaving zoals we die kenden bij alcohol of drugs en tabak ook te gebruiken als categorieën voor de beschrijving van gokverslaving, seksverslaving (in het bijzonder ook het kijken naar pornofilms) of andere vormen van verslavend gedrag. Denk hierbij aan controleverlies, sterke hunkering naar de herhaling van het gedrag, ontkenning en liegen, verlies van controle op het moment dat men eenmaal begonnen is en een zodanig sterke preoccupatie dat interesse in andere aspecten van het leven meer en meer uit beeld raken. Ook uit hersenwetenschappelijk onderzoek blijkt dat er diverse overeenkomsten zijn tussen de ‘traditionele’ verslavingen en de meer aan het gedrag gerichte vormen van verslaving. Zulke beschrijvingen leiden bijna onherroepelijk tot aanbevelingen om meer verslavingszorg te richten op deze vormen van gedrag. Maar impliciet maakt deze aandacht ook duidelijk dat diverse vormen van verslaving aan middelen wel degelijk ook direct gerelateerd zijn aan verslaving aan gedrag: prikkels als gevolg van het zien van een kroeg of andere mensen zien gebruiken (een spuit zetten, een sigaret opsteken of een glas naar de mond brengen) brengen een arousal teweeg in het brein die de kans sterk vergroot dat een (ex-)verslaafde zelf ook wil gebruiken. Uiteraard is hier het bijkomende verschijnsel dat de stof direct op de hersenen werkt, maar het verslavend mechanisme wordt niet alleen door de stof, maar zeker ook door allerlei daaraan gekoppelde belevingen en gedragingen in stand gehouden. Wat betreft samenwerkingsrelaties is er vanuit de verslavingszorg al sinds de jaren tachtig overleg met brancheorganisaties van speelautomaten of casino’s en wordt samengewerkt met de zelfhulpgroepen voor gokkers. Dat uitgerekend in deze tijd de aandacht voor gokken toenam, heeft er zeker ook mee te maken dat de zogenaamde short-odds-kansspelen een nieuwe kans kregen zich te ontplooien. Net zoals dat met drugs of tabak het geval is, is de kans op herhaling van het gedrag bij zulke kansspelen groter wanneer er een snelle impuls-responsreactie wordt ervaren. Later werd de mogelijkheid om te gokken sterk uitgebreid door het – al dan niet legaal – gokken op internet. De overheid heeft op al deze ontwikkelingen gereageerd met nieuwe wetten en maatregelen om enerzijds vorm te geven aan de toegenomen behoefte om toch te kunnen gokken, maar tegelijkertijd de excessen tegen te gaan. Hierbij speelt ook een fiscaal belang want de overheid verdient aan de goklust van de bevolking door de heffing van kansspelbelasting op de gewonnen prijs. De Staatsloterij werd in Nederland al in 1726 opgericht. Sinds 1964 is er de Wet op de kansspelen; sinds 2012 bestaat er in Nederland de toezichthoudende Kansspelautoriteit (KSA) en nieuwe wetswijzigingen zijn in voorbereiding. Zo’n regulatie is echter bij de andere vormen van gedragsverslaving veel lastiger, omdat het moeilijk is duidelijke samenwerkingspartners aan te wijzen. Voedsel is alom verkrijgbaar, het internet en games hebben niet een duidelijke beheerder die kan worden aangesproken. En grenzen kunnen gemakkelijk worden overschreden. Dit impliceert dat het nodig is mensen weerbaar te maken tegenover allerlei verleidingen en dat is in een tijd waarin er zo’n enorm aanbod bestaat heel moeilijk. Het is te voorzien dat de komende jaren de behoefte aan precisie in de omschrijving tussen de diverse vormen van gedragsverslavingen zal toenemen. Er zullen duidelijke criteria worden gesteld, opdat niet elke vorm van gedrag waaraan mensen verslingerd zijn geraakt als verslaving wordt aangemerkt (wat niet alleen zeer onverstandig kan zijn, maar ook ernstige gevolgen kan hebben). Het kan ook zijn dat verschillende gedragsverslavingen worden ingedeeld bij andere psychische stoornissen, zoals impulsregulatiestoornissen, eetstoornissen of stoornissen in de emotieregulatie. Gameverslaving is inmiddels in een aparte appendix opgenomen in de DSM-5. |
|