1842 Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterke Drank Drankbestrijding en reddingswerk |
|
In de volkscafés van negentiende-eeuws Nederland werd onvoorstelbaar veel gedronken. Van het toch al karige loon verdween een groot deel in de geldla van de kroegbaas. Omstreeks 1880 was de consumptie van alcohol bijna 10 liter per hoofd van de bevolking, bier en wijn namen slechts een klein deel in beslag – men dronk vooral jenever of brandewijn (zie grafiek). Amsterdam spande de kroon: 15 liter per hoofd van de bevolking, baby’s en nonnen meegerekend. Per 146 inwoners had de hoofdstad een kroeg of tapperij. De kroeg was voor veel arbeiders hun enige vermaak. Hun werk was zwaar, hun huizen te klein, te vochtig en te vol met kinderen. In de eerste helft van de negentiende eeuw ontstonden al verenigingen voor drankbestrijding, maar pas tegen het einde van die eeuw groeide de drankbestrijding uit tot een sterke sociale beweging. De oudste en grootste organisatie was de Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterke Drank (later: Alcoholhoudende Dranken) (ook wel de NV, opgericht in 1842). De organisaties voor drankbestrijding namen een hoge vlucht vanaf de in Nederland sterk doorgevoerde verzuiling: vanuit de diverse bevolkingsgroepen ontstonden aparte organisaties die hun invulling gaven aan de oplossing van het probleem – het varieerde tussen matiging van het gebruik of geheelonthouding op basis van vrijwilligheid tot een door de staat geregeld volledig verbod op alcoholproductie en -gebruik. De organisaties werden vooral succesvol omdat ze de strijd tegen de drank koppelden aan allerlei sociale doelstellingen (zoals betere arbeidsomstandigheden of emancipatie van katholieken of de ‘kleine luyden’ van gereformeerde snit). Belangrijk is te vermelden dat ze ook echt succesvol waren: het alcoholgebruik daalde tussen 1890 en 1930 met 75 procent – zie grafiek. De later socialistisch geworden NV of de Volksbond tegen Drankmisbruik, een in 1875 opgerichte meer liberale organisatie, ijverde in de eerste decennia van haar bestaan niet alleen voor sociale en politieke maatregelen, maar gaf zichzelf ook een taak in het ‘redden’ van dronkaards; het voorstadium van verslavingszorg. In navolging van voorbeelden in Duitsland werden door drankbestrijdersverenigingen sanatoria voor drankzuchtigen opgericht. In 1891 leidde dit in Nederland tot de oprichting van het sanatorium Hoog-Hullen in Eelde. Maar het probleem was te groot om dat via sanatoria te bestrijden. Om die reden werd in Amsterdam op initiatief van de Volksbond tegen Drankmisbruik in 1909 het eerste consultatiebureau voor alcoholisme opgericht, de kiem waaruit later Jellinek en de overige verslavingszorg zou ontstaan. De kern van dit bureau werd gevormd door de onderwijzer Th. van der Woude, in de rol van sociaal werker, en de medicus/psychiater K.H. Bouman. Aanvankelijk deden ze dit werk naast hun reguliere baan als onderwijzer respectievelijk psychiater. Ze waren in staat – lang voor de formulering van het tegenwoordige biopsychosociaal model – een goede balans te vinden tussen de sociale, psychologische en medische aspecten van verslaving. NB: de Volksbond in Rotterdam bestaat nog steeds en is een belangrijke financier van projecten op dit terrein. Dat gold ook voor de Volksbond in Amsterdam, maar deze is in mei 2016 gefuseerd met de stichting Streetcornerwork. Van der Woude deed zijn pionierswerk in een tijd dat veel drankbestrijders heel ambivalent tegenover hulpverlening stonden. Zij zagen dat als een vorm van dweilen met de (tap)kraan open. Zij waren voor het aanpakken van het probleem bij de wortel en streden voor een drankverbod. Van der Woude volgde hen daarin, maar wees er keer op keer op dat het leed van individuen daarbij niet terzijde geschoven kon worden. Hij pleitte voor een scheiding tussen de op de gemeenschap gerichte strijd en het op individuen gerichte reddingswerk. Van der Woude was in de eerste helft van de twintigste eeuw zonder twijfel de meest productieve drankbestrijder én reddingswerker. Decennialang was hij redacteur van het tijdschrift De Wegwijzer. De werkzaamheden van het bureau strekten zich uit tot alle facetten van het sociale en persoonlijke leven van de drankzuchtige en zijn gezin. Het consultatiebureauwerk verrichtte in velerlei betekenissen maatschappelijk werk, ook al stond in het grootste deel van de twintigste eeuw de toevoeging ‘medisch’ prominent in de naam vermeld. Al in de eerste jaren groeide het besef dat niet volstaan kon worden met raadgevingen. In heel veel gevallen moest tegelijkertijd, of zelfs in de eerste plaats, gewerkt worden aan de verbetering van de maatschappelijke omstandigheden. Inmiddels zijn de consultatiebureaus overal in het land opgegaan in brede professionele instellingen voor verslavingszorg, waarin meerdere vormen van verslaving ambulant en/of klinisch behandeld worden. Hoewel allerlei drugsproblemen vaak de meeste aandacht krijgen in de media, is overmatig drankgebruik nog steeds een van de grootste maatschappelijke problemen. Niet alleen wat betreft excessen (comazuipen), maar vooral ook omdat het sluipenderwijs een verwoestende invloed heeft op het menselijk lichaam en het persoonlijk leven. Inderdaad, drank maakt meer kapot dan je lief is! |
|