1854 Verslag aan den Koning over de vereischten en inrigting van arbeiderswoningen Het verband tussen huisvesting en gezondheid |
|
‘In het lage, bedompte en kleine vertrek, met vuile, bemorste en vochtige muren kunnen bij geen mogelijkheid de stralen der zon doordringen; (...) De holwangige en dikbuikige kinderen dragen op hunne vermagerde beenen een bleek en door water opgezet ligchaam; twee hunner werden in het laatste jaar aan typhus behandeld.’Het citaat komt uit het rapport van het Koninklijk Instituut van Ingenieurs (KIvI): Verslag aan den Koning over de vereischten en inrigting van arbeiderswoningen, 1854. De beschreven woning is van huurder A. Broekhuis, die met vrouw en zes kinderen midden in Arnhem woont. Hij betaalt 80 cent per week voor zijn schamele vertrekje bij een gemiddeld loon voor een werkman in die tijd tussen de 75 cent en 1 gulden per dag. Het is maar een van de vele voorbeelden die de onderzoekscommissie van het KIvI aanhaalt om te laten zien hoe slecht het op dat moment gesteld is met de woningen van de werkende stand. Het KIvI legt – als een der eerste gezaghebbende instanties in Nederland – een verband tussen huisvesting en gezondheid; tegenwoordig een vanzelfsprekende relatie, maar in 1854 beslist nog niet. In de ogen van de commissie heeft een goede werkmanswoning grote ramen en goede ventilatie. Een gezin met vier kinderen heeft een woonkamer nodig met een kachel waarop gekookt kan worden, een keuken met bergruimte voor kookgerei, een ouderslaapkamer en een slaapkamer apart voor de jongens en de meisjes. Dat klinkt opmerkelijk modern in een tijd dat de meeste arbeiders nog slapen in een bedstede of een alkoof, een inpandige ruimte zonder ventilatie. Stromend water, een eigen toilet en riolering horen nog niet tot de verworvenheden van die tijd. Dit is nog de tijd van mesthopen en vuilnisbelten in de stad, van drinkwater uit de gracht of uit de openbare waterpomp. Volgens het KIvI vergt een goede werkmanswoning een investering van minstens 1.030 gulden tegen een rente van 7 procent. Daarom het advies om alleen nieuwe woningen te bouwen voor werklieden die minimaal een gulden per dag verdienen. De samenstellers van het KIvI-rapport zijn aanhangers van de gezondheidsleer, een nieuwe overtuiging dat je besmettelijke ziekten kunt voorkomen door allerlei preventieve maatregelen als openbare en persoonlijke hygiëne, betere gezondheidszorg en voeding én goede geventileerde woningen. Dat leidt uiteindelijk tot een gezondere bevolking die harder kan werken; een stimulans voor economische groei. Het past naadloos in de negentiende-eeuwse sfeer van optimisme over de mogelijkheden van wetenschap en techniek. Degenen die goede, goedkope woningbouw als oplossing zien, vinden hun voorbeelden vooral in Engeland. Op de eerste wereldtentoonstelling van 1851 in Londen is – onder patronage van prins Albert – een modelblokje arbeiderswoningen gebouwd, dat ook in Nederland veel aandacht krijgt. Het KIvI hoopt op snelle actie van de regering om betere woningbouw voor arbeiders mogelijk te maken. Voorlopig tevergeefs. De landelijke politiek blijft nog bijna vijftig jaar afkerig van inmenging in de privésfeer van de woning. Zo is er in 1854 geen Kamermeerderheid voor het plan van de liberaal mr. Willem Wintgens (1818-1895) om gemeentebesturen de bevoegdheid te geven huiseigenaren tot woningverbetering te dwingen. De gemeentebesturen zijn verantwoordelijk voor volksgezondheid en woningbouw, sinds de Grondwet van 1848. Dus de teneur is dat de gemeentelijke notabelen lokaal maar wat moeten regelen. Wel neemt het tweede kabinet-Thorbecke in 1865 een aantal wetten aan die staatstoezicht op de volksgezondheid mogelijk maken via provinciale geneeskundige raden. Dat is nodig want er heerst grote angst voor besmettelijke ziekten – zoals cholera – die in korte tijd veel slachtoffers maken. Zo overlijden er bij een cholera-epidemie in 1866/1867 in korte tijd minstens 21.000 mensen. Extra beangstigend omdat nog niemand weet hoe je ziek wordt. Pas in de jaren tachtig van de negentiende eeuw blijkt een bacterie de boosdoener, die zich verspreidt via besmet drinkwater. De provinciale geneeskundige raden berichten geregeld over getouwtrek met gemeenten over de begrenzing van de gemeentelijke verantwoordelijkheid: ligt die alleen bij de bestrijding van epidemische ziekten of óók bij het helpen voorkomen daarvan, bijvoorbeeld door woningen te laten bouwen die niet vochtig zijn? En dan ‘vochtig’ vaak in de zin van een houten loopplank op de vloer nodig hebben om droge voeten te houden. Het pleit zal pas beslecht worden in 1901 met het aannemen van de Woningwet gecombineerd met de Gezondheidswet. |
|