1995 Operatie-Heerma Woningcorporaties op eigen benen |
|
Het is zonder twijfel een van opzienbarendste gebeurtenissen in de geschiedenis van de sociale woningbouw: de verzelfstandiging van de woningcorporaties en de zogenaamde brutering van de volkshuisvesting: ‘operatie-Heerma’. Wat waren de achtergronden van deze verzelfstandiging, wat zijn de gevolgen en waar staan we vandaag? Het is goed eerst eens af te rekenen met het idee dat de verzelfstandiging van de woningcorporaties een uitvinding is uit de jaren negentig. In feite worstelden betrokkenen al sinds de wederopbouw met de grote greep die de overheid had op de volkshuisvesting. Met name toen de woningnood langzaam maar zeker voorbij was, rees de vraag of Den Haag zich moest blijven bemoeien met de vraag hoeveel laatjes er in een keukenkastje moesten komen. Al in 1958 werd een staatscommissie ‘versterking van de zelfstandigheid van de woningbouwcorporaties’ ingesteld, onder voorzitterschap van econoom F. de Roos (1920-2000). Deze commissie pleitte voor meer vrijheid voor corporaties, ook op financieel gebied, onder andere door een landelijk ‘centraal’ fonds voor de volkshuisvesting in te richten. Jarenlang werd er echter geen haast gemaakt met deze verzelfstandiging. Politici hadden er ook niet zoveel belang bij. De volkshuisvestingszaak raakte veel kiezers direct in de portemonnee en politici hielden de teugels graag nog even in handen. Dat veranderde eind jaren tachtig. De kabinetten-Lubbers wilden de verzorgingsstaat hervormen: meer vrijheid geven aan markt en maatschappij door decentralisatie van beleid en privatisering van overheidstaken. Mede in het kader van het streven naar een Europese Monetaire Unie en een gemeenschappelijke Europese munt (de euro) maakten zij werk van het terugdringen van begrotingstekorten en staatsschuld. De volkshuisvesting, sterk gecentraliseerd en met een jaarlijkse begroting van meer dan 10 miljard gulden, trok in dat kader de aandacht. De portefeuille werd sinds 1986 beheerd door Enneüs Heerma (1944-1999). Heerma kwam uit een gereformeerd, Fries boerengezin en was na zijn studie politicologie in Amsterdam wethouder voor het CDA geworden. Hij trad aan als staatssecretaris nadat Gerrit Brokx (1933-2002) voortijdig was afgetreden vanwege de bouwfraude-affaire tijdens het tweede kabinet-Lubbers. In de nota Volkshuisvesting in de jaren negentig schetste Heerma in 1989 de contouren van de nieuwe bestuurlijke verhoudingen die hij voor ogen had. De ‘operatie-Heerma’ kende twee kanten: een verzelfstandiging in bestuurlijk en in financieel opzicht. Heerma wilde af van een centraal gestuurde woningmarkt. Lokaal kon veel beter worden ingespeeld op de behoefte van woningzoekenden. In het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) uit 1992 gooide hij het roer om. Woningcorporaties hoefden niet meer vooraf toestemming te vragen voor wat zij deden, maar dienden hun beleid achteraf te verantwoorden. Heerma benoemde slechts ‘prestatievelden’ waarop hij het werk van de corporaties zou toetsen: (1) zorgen voor huisvesting van kwetsbare groepen op de woningmarkt, (2) zorgen voor de kwaliteit van hun woningbezit, (3) huurders betrekken bij hun beleid en (4) financieel gezond blijven. Op een – politiek zeer gevoelig – punt wilde Heerma dat de overheid de touwtjes strak in handen zou houden. Dat betrof de vaststelling van het huurbeleid. Over de jaarlijkse toegestane huurverhoging wilde politiek Den Haag tot ongenoegen van de woningcorporaties per se het laatste woord houden. Tegelijkertijd werkte Heerma aan een bezuiniging en financiële verzelfstandiging. Corporaties waren in deze jaren behoorlijk rijk geworden door de stijging van hun huizenbezit en de lage rente op particuliere leningen die zij afsloten. De vraag rees waarom het Rijk ze dan nog langer moest steunen met vele leningen en subsidies. In deze context kwam het idee van ‘brutering’ tot stand. De uitstaande rijksleningen aan corporaties hadden ongeveer dezelfde omvang als de subsidies die zij volgens afspraken nog zouden ontvangen. Het ministerie zou de subsidieverplichtingen en leningen dus eenvoudig tegen elkaar kunnen wegstrepen. Stevige onderhandelingen met de sector volgden. Uiteindelijk werd het definitieve akkoord gesloten, vrijdagnacht 22 oktober 1993, in hotel Château Marquette, aan de rand van Heemskerk, op de achterkant van Heerma’s sigarendoos. Ongeveer 30 miljard gulden aan leningen werd tegen een even groot bedrag aan subsidies weggestreept. De ‘gouden koorden’ waarmee de corporaties aan de overheid waren vastgeklonken, werden definitief doorgesneden. Woningcorporaties moesten voortaan hun eigen broek ophouden. De overheid zette zichzelf op afstand. Was het ministerie van Volkshuisvesting lange tijd het grootste spending department, in 2013 werd het na een geschiedenis van meer dan een eeuw als zelfstandig departement opgeheven. Terugkijkend valt er voor de hele operatie veel te zeggen. Corporaties zijn zich veel ondernemender gaan opstellen, hebben vele honderden miljoenen vrijgespeeld om te investeren in wijken, leefbaarheid en maatschappelijk vastgoed. Maar ook de negatieve kanten zijn inmiddels duidelijk zichtbaar geworden. De ruimte die corporaties kregen, werd in sommige gevallen gevuld met zelfverrijking en beleggingsavonturen, met een parlementaire enquête woningcorporaties twintig jaar na de verzelfstandiging tot gevolg. De Woningwet van 2015 is erop gericht de corporaties weer bij de les te brengen. De vrijheid wordt ingeperkt, de corporaties worden geacht terug te gaan naar hun kerntaken. Bovendien worden ze via een verhuurdersheffing aangeslagen door de Rijksoverheid en wordt het toezicht geïntensiveerd door de instelling van de Autoriteit woningcorporaties. Dat klinkt alsof de corporaties op het strafbankje zijn beland, maar de facto is er aan de basisprincipes van Heerma niet getornd. Corporaties mogen hun eigen beleid bepalen, waarover zij met gemeenten prestatieafspraken maken, en leggen daarover slechts achteraf verantwoording af. Ze zijn bovendien nog steeds financieel zelfstandig. Ook na het beleggingsdebacle van Vestia in 2011/2012 sprong de overheid niet in, maar waren het de woningcorporaties die met elkaar de klap opvingen. |
|