Deze canon is mogelijk gemaakt door de volgende maatschappelijke aandeelhouders:
Verwante vensters
1962 ’Aardgas, warmte bij u thuis’ Woningen aan het riool, elektriciteit, aardgas en internet
Op 22 juli 1959 werd in Slochteren op het land van de wat beduusde Groningse boer Kees Boon gas aangeboord. Al snel bleek er een aardgasbel van ongekende omvang onder zijn land te zitten. Het duurde even voordat duidelijk was wat de mogelijkheden daarvan waren. De regering deed er aanvankelijk ook geheimzinnig over. Er moesten zelfs een Belgische (Victor Leemans) en Amerikaanse (Douglass Stewart) professor aan te pas komen om wereldkundig te maken hoe groot de potentie van deze vondst was. Daarna ging het snel. Op 4 oktober 1962 nam de Tweede Kamer de Aardgasnota aan, waarna vanaf 1963 in een onwaarschijnlijk tempo met een forse reclamecampagne (‘Aardgas, warmte bij u thuis’) een gigantisch ondergronds buizennetwerk overal in het land onder de grond werd gestopt. Midden jaren zeventig waren – op verre buitengebieden na – ruim 4 miljoen woningen op het aardgasnet aangesloten.
Deze ongekende inspanning heeft onze economie bepaald geen windeieren gelegd. De Nederlandse verzorgingsstaat is voor een belangrijk deel uit de aardgasbaten gefinancierd. Ook de kwaliteit van de volkshuisvesting heeft er een enorme impuls door gekregen. Aardgas bracht nieuwe energie en warmte in alle hoeken van het huis. Kolen, vochtig stadsgas en petroleumstelletjes maakten plaats voor moderne geisers, gevelkachels, centrale verwarming en gasfornuizen. Deze sprong voorwaarts kon tot stand komen doordat de Nederlandse overheid op een zeer krachtige manier de hele operatie ter hand nam. De aanpak paste naadloos in het beeld van een nationale overheid die na de Tweede Wereldoorlog op vrijwel alle terreinen de macht naar zich toe getrokken had.
Dat was wel anders bij de twee grote daaraan voorafgaande operaties waarin woningen werden aangetakt op nieuwe mogelijkheden. In de tweede helft van de negentiende eeuw werd steeds duidelijker dat aansluiten van woningen op een gesloten rioolsysteem de meest effectieve investering in de volksgezondheid was. De volgepakte steden waren haarden van ziekten en epidemieën. In Londen had men daarom vanaf 1859 in een hoog tempo maar liefst 22.000 kilometer riool aangelegd, wat een opmerkelijke gezondheidswinst had opgeleverd. In Nederland lag het tempo aanmerkelijk lager. Tot in de jaren dertig van de twintigste eeuw deden mensen in volkswijken in de meeste Nederlandse steden hun behoefte nog op een emmer. De poepemmers en beertonnen werden opgehaald, geleegd en gespoeld in het water dat het dichtste bij was. In steden dienden grachten lange tijd nog als open riool. Pas in de loop van de jaren dertig kon de gezondheidswinst eindelijk ingeboekt worden, toen in stedelijk gebied de meeste woningen op een gesloten rioolsysteem waren aangesloten.
Een andere revolutie, waardoor woningen verbonden werden met elektriciteitsnetten, ging al wat voortvarender. De gloeilamp was weliswaar al in het laatste kwart van de negentiende eeuw ontwikkeld, maar om de lamp te gebruiken moest er natuurlijk wel elektriciteit naar de woningen worden getransporteerd. Daartoe richtte vrijwel elke grote gemeente eind negentiende, begin twintigste eeuw gemeentelijke energiebedrijven op. Vanaf de jaren tien begonnen die met het massaal aansluiten van woningen op het elektriciteitsnet. In hoog tempo werden walmende olie- en gaslampen vervangen door helder elektrisch licht, dat gemakkelijk te bedienen was en dat alle hoeken van het huis kon bereiken. In 1930 was ruim 90 procent van de kleine 1.100 gemeenten van elektriciteit voorzien. In het kielzog van de elektriciteit trad een compleet nieuwe wereld de woning binnen. De stofzuiger ging daarbij voorop – uiteraard eerst bij de mensen die het konden betalen. Daarna volgde een hele stoet van elektrische apparaten: het elektrisch strijkijzer, elektrische theelichtjes, eierwarmers, kookplaten, fornuizen, boilers, straalkachels, grills en na de Tweede Wereldoorlog ook wasmachines, koelkasten en afwasmachines.
Het ‘aantakken’ van woningen op rioolsystemen, elektriciteitsnetten en aardgasleidingen veranderde het wonen ingrijpend voor alle lagen van de Nederlandse bevolking. Met de wind van de stijgende welvaart in de rug werd het wonen ontdaan van het negentiende-eeuwse kazernekarakter, het opeenpakken van mensen in kwalitatief slechte woningen. Wonen werd iets persoonlijks, iets van mensen zelf, waar je – ondanks het ontstaan van een massale woonindustrie – je eigen smaak tot ontwikkeling kon brengen. De volkshuisvesting verloor haar uniformiteit, haar collectiviteit. De woning werd voor de meesten een tweede huid, een veilige haven.
De laatste grote ‘aantak’revolutie versterkte dat alleen maar. Opnieuw moest daartoe de stoep worden opengebroken om met kabels het huis binnen te dringen. De radio had dat in de periode tussen de twee wereldoorlogen al aangekondigd, de telefoon (pas ver na de Tweede Wereldoorlog binnen het bereik van Jan met de pet) leverde al een sterk staaltje, de televisie ging een stap verder als spectaculair ‘venster op de wereld’, maar de computertechnologie bracht ten slotte een persoonlijk besturingssysteem, dat van elk huis een epicentrum in een grenzeloze wereld maakte.
Zo is de volkshuisvesting geëvolueerd van sociale kwestie tot individuele beleving, van collectief probleem tot persoonlijk bezit. Daardoor is het ook van een collectieve voorziening steeds meer een markt geworden met de daarbij horende prijskaartjes en de onvermijdelijke uitsluitingsmechanismen. Zo is er vanaf het midden van de negentiende eeuw veel veranderd, en toch ook weer niet.
Publicatiedatum: 21-02-2015
Datum laatste wijziging :23-08-2023
Auteur(s): Jos van der Lans,