1948 De AA begint een groep in Nederland Het belang van internationale uitwisseling |
|
De Nederlandse verslavingszorg is in veel opzichten uniek. Daar staat tegenover dat het grootste deel van de methodieken en werkvormen afkomstig is uit het buitenland. Het eerste sanatorium voor alcoholisten in Nederland, Hoog-Hullen gevestigd in Eelde, kwam tot stand na een studiereis in 1884 van een aantal leden van de Volksbond tegen Drankmisbruik naar sanatoria in Lintorf in Duitsland. Hetzelfde geldt, bijna twintig jaar later, voor het eerste consultatiebureau voor alcoholisten in Amsterdam dat in 1909 werd opgericht. Het idee van consultatiebureaus was mede ingegeven door de positieve ervaringen met zulke centra voor lijders aan tuberculose en epilepsie. Weliswaar sprak het voorbeeld dat men tegenkwam in Duitsland de Nederlanders niet aan (het werkte veel te veel samen met de politie). Maar de ambulante manier van werken achtte men wel een verbetering ten opzichte van zo’n sanatorium dat veel te ver afgelegen was van de grote stad. En men raakte heel enthousiast over een initiatief in Dortmund waar drankzuchtigen nu eens niet vanuit het standpunt van een zondaar of een maatschappelijk schadelijke zwakkeling werden benaderd, maar als patiënt. Ook in de uitbouw van deze initiatieven keek men bij herhaling naar wat er in het buitenland werd bedacht en toegepast. De internationale congressen van de organisaties voor drankbestrijding zorgden voor de uitwisseling van ideeën. Als we kijken naar de diverse methodieken die vanaf de jaren tachtig, vooral door psychologen, zoals Gerard Schippers (1947), werden geïntroduceerd, dan zien we een lange rij van werkwijzen en theorieën die door collega’s in met name de VS waren uitgedacht en uitgeprobeerd. Voorbeelden zijn de befaamde theorie van de gefaseerde gedragsverandering van Prochaska en DiClemente en de motiverende gespreksvoering van W.R. Miller die hier sterk aan verwant is, methodieken om terugval te voorkomen, de strategie van een reeks van minimale interventies in plaats van een langdurige behandeling of opname, partner- en relatietherapie en veranderingsmodellen gebaseerd op de theorie van sociaal leren en niet te vergeten de cognitieve gedragstherapie. Ze werden allemaal, vaak via internationale conferenties, naar Nederland gehaald en vervolgens aan de Nederlandse situatie aangepast. Voordat de psychologen in de jaren tachtig hun intrede deden, werd het werk vooral uitgevoerd door maatschappelijk werkenden. Na de Tweede Wereldoorlog werden zij ook voorzien van een methodiek: de social casework-methode. Marie Kamphuis (1907-2004) van de School voor Maatschappelijk Werk in Groningen was hiervan een warm pleitbezorger. Deze werkwijze was onder andere gebaseerd op psychoanalytische denkbeelden en bevatte psychotherapeutische werkwijzen. Het nadeel was wel dat de aandacht voor materiële hulpverlening hierdoor werd beperkt. Niet onbelangrijk was ook de introductie in 1948 van de eerste AA-groep in Amsterdam. Het idee van de AA was ook via een studiereis ontstaan. De AA is een van de meest duurzame voorbeelden van door de directbetrokkenen georganiseerde hulp. De AA vatte alcoholisme op als een ziekte en dat was ook de boodschap van Elvin Morton Jellinek (1890-1963), van oorsprong plantkundige, die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan een genuanceerde en wetenschappelijk onderbouwde visie op het alcoholprobleem. Jellinek vatte alcoholisme op als een behandelbare ziekte en via de WHO verspreidde hij zijn visie onder andere in Nederland. Hier werkzame psychiaters, zoals P.H. Esser (1905-1998), verwerkten zijn ideeën in nieuwe behandelstrategieën. Opmerkelijk is dat Dees Postma (1932-2012), zelf ook trouw bezoeker van een AA-groep vanwege zijn verslaving aan alcohol, vanaf 1973 twaalf jaar directeur was van Jellinek in Amsterdam. Ook op het vlak van de nieuwe biologisch georiënteerde verslavingszorg zijn er weinig voorbeelden te bedenken waarbij er geen buitenlandse connectie bestond. Dat geldt ook voor de methadonverstrekking die in 1968 door Peter Geerlings (1939-2011) uit Amerika was gehaald en die voor behandeling met heroïne op medisch voorschrift al eerder in Engeland en Zwitserland werd gepraktiseerd. Maar toch is er iets specifieks Nederlands aan de verslavingszorg dat het karakter uniek maakt. De benadering van verslaafden heeft overwegend een humaan en medisch georiënteerd karakter gehad. Niet te moraliserend en ook niet te veroordelend of criminaliserend: de sociale integratie heeft altijd voorop gestaan. Dit met het doel het probleem binnen normale proporties te houden en het maatschappelijk herstel te bevorderen. Mede hierdoor was het mogelijk dat, zij het onder druk van de overheid, door de verslavingszorg relatief kort na het begin van de aidsepidemie vuile spuiten werden omgeruild voor schone, er voorlichting werd gegeven over veilig druggebruik, en verslaafden niet pas hulp kregen als ze bereid waren om af te kicken. De omruil van spuiten voor heroïnegebruikers was op zich geen Nederlandse vinding, maar de spuitenomruilautomaat was wat de Nederlanders met hun pragmatische inslag ervan maakten. In de jaren tachtig en negentig was de Nederlandse verslavingszorg, vanwege de vooral op harm reduction gerichte drugshulpverlening, zo populair geworden dat uit talloze landen delegaties vooral naar Amsterdam op bezoek kwamen om over het Nederlandse drugsbeleid en de drugshulpverlening meer te weten te komen. Kennis en kunde over verslaving en hulpverlening werden in zekere zin, naast de nederwiet, een exportartikel. |
|